België en Costa Rica tijdens Wereldoorlog 2 deel 19
Belgen en Costa Ricanen bij de geallieerde landmacht
Bij de capitulatie van het Belgisch
leger op 28 mei 1940 weigerde een handvol militairen zich over te geven, sloten
zich aan bij de Britse troepen en evacueerden vanuit Duinkerken naar Engeland.
Dit kleine groepje van 20 militairen zou de kern vormen van de “First Belgian
Independent Group” , beter bekend als de “Brigade Piron”, genoemd naar de
Belgische bevelhebber Jean-Baptiste Piron.
De Belgen waren gekazerneerd in
Tenby (Wales) en de groep werd aangevuld met 40 legionairs uit het Franse
vreemdelingenlegioen. Na een oproep van de Belgische regering in ballingschap
kwamen vele honderden Belgen naar Tenby zodat de brigade eind 1942 over
ongeveer 2.200 manschappen kon beschikken. De brigade zou pas na D-day in actie
komen. Bij de Britse commandotroepen
bevond er zich ook een Belgische eenheid, onder leiding van kapitein Georges
Danloy. Zij vochten in de winter van 1943 samen met het Britse 8ste
leger in Italië en streden in maart 1944 in Joegoslavië twee maanden lang aan
de zijde van de partizanen van Josip Broz Tito, de latere president van
Joegoslavië. Ook deze Belgische para-eenheid zou pas na D-day terug in actie
komen.
Georges Danloy (foto : http://belgianparatroopers.e-monsite.com)
Ook werden er zo’n 120 vrijwilligers opgeleid tot parachutist en vormden
een Belgische eenheid in het Britse leger onder leiding van Jean Thise, later
vervangen door Edouard Blondeel. In totaal kwamen minimum 60 Belgen om het
leven bij de Britse, Amerikaanse en Franse strijdkrachten, nog eens 60 Belgen
overleden in Engeland tijdens bombardementen of door ongevallen en ziekte, en
116 bij de landmacht (Parachutisten, Commando’s, …).
Ook verscheidene Costa Ricanen
waren bij de geallieerde landmacht waarvan er 3 het niet overleefden.
Bruce Murray Quirós sneuvelde op
31 mei 1940 in Duinkerken, Frankrijk (zie deel 4).
Willy Dent Fernández, zoon van
William Edward Francis Dent en Ernestina Fernández werd geboren op 2 december
1922 in San José. In 1938 vertrok hij met zijn vader naar Engeland waar hij een
jaar later in dienst trad van het Britse leger. Hij vocht in de legers van
generaal Montgomery en was 3 keer een held : de eerste keer in Duinkerken,
Frankrijk, een tweede keer bij een aanval van commando’s in Frankrijk en een
derde keer in Italië. Hij bracht het tot luitenant. Na Afrika trok hij met het
tweede bataljon van de Sherwood Foresters (regiment South Wales Borderers) naar
Italië waar hij op 6 november 1944 sneuvelde op 21-jarige leeftijd. Hij was
gehuwd met de Engelse Rae Maud en ligt begraven in Arezzo, Italië.
Willy Dent Fernández
Rodrigo Solís Cornejo
Rodrigo Solís Cornejo, zoon van
Daniel Solís Molina en Antonia Cornejo de Valle, werd geboren op 11 januari
1916 in San José. Vanaf 1 augustus 1942 trad hij als vrijwilliger in dienst van
de 77ste infanteriedivisie onder leiding van generaal majoor Andrew
Bruce en maakte hij zes bloedige gevechten mee tijdens de veldslagen van Guam
(een eiland in Micronesië) en Leyte (een eiland van de Filipijnen). Na de
bezetting van dit eiland door de Amerikanen leek de rust teruggekeerd. Maar op
25 december 1942 werd Rodrigo door een overlevende japanner in een hinderlaag
gelokt en in de rug gestoken. Zijn dood,
als enige zoon, resulteerde eveneens in de dood van zijn moeder wiens gebroken
hart dit tragische verlies niet kon verwerken. De kleine zusjes van de dappere
infanterie-sergeant, die al jaren geleden hun vader waren verloren, bleven zodoende
als wezen, in de steek gelaten, achter.
Ook waren er enkele Costa Ricanen
die tijdens de Tweede Wereldoorlog opgesloten zaten.
Jorge Astúa Caetano zat
opgesloten in concentratiekamp Stalag-12 maar kon ontsnappen (zie deel 13).
Jorge Enrique del Socorro Cordero
Arias, zoon van Manuel Antonio Cordero en Emilia Arias, werd geboren in Centro
Central Heredia op 8 augustus 1910 en zat gevangen in Stalag VII-A, met een
oppervlakte van 35 hectare het grootste Duitse gevangenenkamp van de Tweede
Wereldoorlog. Het kamp, gelegen ongeveer 35 kilometer van München, werd op 29
april 1945 door de Amerikanen bevrijd. Het is niet geweten of Jorge daar toen
nog was. Hij huwde op 30 april 1964 met de 21-jarige Marta Eugenia Ulloa Retana
en overleed op 15 maart 1985 in een Psychiatrisch Ziekenhuis.
Ricardo Lamugue vocht in de
bergen van de Po rivier in Italië, werd gevangen genomen door de Duitsers en
verbleef 4 jaar in een gevangenenkamp.
Met de uitzondering van
verpleegsters waren er nog nooit vrouwen werkzaam geweest binnen het
Amerikaanse leger. Daar kwam in 1941 verandering in toen er een speciaal korps
voor vrouwen werd opgericht , het WAC (Women’s Army Corps). Dit maakte het voor
vrouwen mogelijk om in dienst te treden van het Amerikaanse leger in
niet-gevechtsfuncties, zoals radio-operator, elektricien of
luchtverkeersleider. Meer dan 150.000 vrouwen waren bij het WAC korps waaronder
ook enkele tica’s :
Julieta Reyes Field, dochter van
Arturo Reyes en Valeria Fields, werd geboren op 1 Mei 1925 en trad in dienst
bij WACS in 1944 en was voornamelijk in Europa actief.
Julieta Reyes Field
Marta Doris Esquivel, dochter van Gonzalo Esquivel
Alvarado en Josefa Murillo Castro, werd geboren in New Jersey. In april
1944 werd ze naar Engeland gezonden, in juli van hetzelfde jaar naar Parijs en
daarna naar Versailles. Zij leed ook onder de bombardementen van de nazi’s.
Sarita Casseres de Rueda, dochter
van David Casseres en Lena Hastings, werd geboren in de Verenigde Staten. In
1943 trad ze in New York in het huwelijk met sergeant Aurelio Rueda. Toen haar
echtgenoot het daaropvolgende jaar naar het front vertrok, trad zij in dienst
bij WACS wat haar in Australië, Nieuw Guinea en Biak (een eiland in Indonesië) bracht.
Bélgica y Costa Rica durante la Segunda Guerra
Mundial 19 parte
Belgas y costarricenses en el ejército aliado
En la capitulación del ejército belga el 28 de
mayo de 1940, un puñado de soldados se negó a rendirse, se unieron a las tropas
británicas y evacuaron desde Dunkerque ( Francia) a Inglaterra. Este pequeño
grupo de 20 soldados formaría el núcleo del "Primer grupo independiente
belga", mejor conocido como la "Brigada Piron", que lleva el
nombre del comandante belga Jean-Baptiste Piron.
Los belgas estaban
estacionados en Tenby (Gales) y el grupo se complementó con 40 legionarios belgas
de la Legión Extranjera Francesa. Después de una apelación del gobierno belga
en el exilio, muchos cientos de belgas llegaron a Tenby para que la brigada
contara con unos 2.200 soldados a finales de 1942. La brigada solo entraría en
acción después del día D.
Las tropas de comando británicas también incluían una
unidad belga, dirigida por el Capitán Georges Danloy. Lucharon con el 8º
Ejército británico en Italia en el invierno de 1943 y durante dos meses en
marzo de 1944 en Yugoslavia con los partidarios de Josip Broz Tito, el último
presidente de Yugoslavia. Esta para-unidad belga solo volvería a la acción
después del día D.
Unos 120 voluntarios también fueron entrenados para ser
paracaidistas y formaron una unidad belga en el ejército británico liderado por
Jean Thise, luego reemplazado por Edouard Blondeel. En total, un mínimo de 60
belgas falleció en las fuerzas armadas británicas, estadounidenses y francesas,
otros 60 belgas murieron en Inglaterra durante los bombardeos o por accidentes
y enfermedades, y 116 en el ejército (paracaidistas, comandos, ...).
Varios costarricenses también estaban en el
ejército aliado, 3 de los cuales no sobrevivieron.
Bruce Murray Quirós murió el 31 de mayo de 1940
en Dunkerque, Francia (ver parte 4).
Willy Dent Fernández, hijo de William Edward
Francis Dent y Ernestina Fernández, nació el 2 de diciembre de 1922 en San
José. En 1938 se fue con su padre a Inglaterra, donde se unió al ejército
británico un año después. Luchó en los ejércitos del general Montgomery y fue
héroe tres veces: la primera vez en Dunkerque, Francia, la segunda vez en un
ataque de comandos en Francia y la tercera vez en Italia, hasta llegar a ser
teniente. Después de África, se fue a Italia con el segundo batallón de los
Sherwood Foresters (regimiento de South Wales Borderers), donde falleció el 6 de noviembre de 1944 a la edad de 21
años. Estaba casado con la inglesa Rae Maud y está enterrado en Arezzo, Italia.
Rodrigo Solís Cornejo, hijo de Daniel Solís
Molina y Antonia Cornejo de Valle, nació el 11 de enero de 1916 en San José.
Desde el 1 de agosto de 1942, se ofreció como voluntario para unirse a la septuagésimo séptima división de infantería dirigida por
el mayor general Andrew Bruce y fue testigo de seis batallas sangrientas en las
batallas de Guam (una isla en Micronesia) y Leyte (una isla en Filipinas).
Después de la ocupación de esta isla por los estadounidenses, la paz parecía
haber regresado. Su muerte se produjo después de la ocupación de Leyte el 25 de
diciembre de 1942. Mientras reinaba la más aparente tranquilidad, un japonés
sobreviviente y emboscado lo apuñaleó por la espalda.
Hijo único, su muerte trajó como consecuencia
el fallecimiento de su madre, cuyo corazón destrozado no pudo sobreponerse aquel
fuerte golpe. Las hermanitas del
valiente Sargento de Infantería, huérfanas de padre desde hacía muchos años,
quedaron desde entonces en el más completo desamparo.
También hubo algunos costarricenses que fueron
encarcelados durante la Segunda Guerra Mundial:
Jorge Astúa Caetano fue encarcelado en el campo
de concentración de Stalag-12 pero pudo escapar (ver parte 13).
Jorge Enrique del Socorro Cordero Arias, hijo
de Manuel Antonio Cordero y Emilia Arias, nació en Heredia el 8 de agosto de
1910 y fue encarcelado en Stalag VII-A ( éste lugar cubría una área de 35
hectáreas), el campo de prisioneros alemán más grande de la Segunda Guerra
Mundial. Ubicado a unos 35 kilómetros de Munich, el campamento fue liberado por
los estadounidenses el 29 de abril de 1945. No sé sabe si Jorge todavía estaba
allí. Se casó el 21 de abril de 1964 con Marta Eugenia Ulloa Retana, de 21
años, y murió el 15 de marzo de 1985 en un hospital psiquiátrico.
Ricardo
Lamugue luchó en las montañas del río Po en Italia, fue capturado por los
alemanes y pasó 4 años en un campo de prisioneros.
Con la excepción de las enfermeras, las mujeres
nunca habían trabajado en el ejército de los Estados Unidos. Esto cambió en
1941 cuando se estableció un cuerpo especial para mujeres, el WAC (Women’s Army
Corps - Cuerpo del Ejército de Mujeres).
Esto hizo posible que las mujeres se alistaran en el ejército de los EE. UU en
funciones que no eran de combate, como operador de radio, electricista o
controlador de tráfico aéreo. Más de 150,000 mujeres estaban con el cuerpo de
WAC, incluídas algunas ticas:
Julieta Reyes Field, hija de Arturo Reyes y
Valeria Fields, nació el 1 de mayo de 1925 y se unió al Cuerpo de las WACS en 1944 y estuvo principalmente activa en
Europa.
Marta Doris Esquivel, hija de Gonzalo Esquivel
Alvarado y Josefa Murillo Castro, nació en Nueva Jersey. Fue enviada a
Inglaterra en abril de 1944, a París en julio del mismo año y luego a
Versalles. También sufrió la experiencia
de los bombardeos nazis.
Marta Doris Esquivel
Sarita Casseres de Rueda, hija de David
Casseres y Lena Hastings, nació en los Estados Unidos. En 1943 se casó con el
sargento Aurelio Rueda en Nueva York. Cuando su esposo fue enviado al frente al
año siguiente, se unió al servicio de la WACS, distinguiéndose en Australia,
Nueva Guinea y Biak (una isla en Indonesia).
Sarita Casseres de Rueda
Bronnen/Fuentes/Sources:
Homenaje a los combatientes
costarricenses en la Segunda Guerra Mundial
De Belgen in Engeland 40/45 : de Belgische strijdkrachten in
Groot-Brittannië tijdens WOII, Frank Decat
The 14th Armored Division and the Liberation of Stalag VIIA, Jim
Lankford
Brian Duignan,
Encyclopaedia Britannica
Foto’s van de Costa
Ricaanse mannen en vrouwen komen uit/Fotos de los ticos y ticas tomado del
libro : Homenaje a los combatientes costarricenses en la Segunda Guerra
Mundial.
No hay comentarios.:
Publicar un comentario