martes, 22 de diciembre de 2020

Edmond Pougin en de grondconcessie in Costa Rica / Edmond Pougin y la concesión de tierras en Costa Rica

                  Edmond Pougin en de grondconcessie in Costa Rica

Toen België in 1830 een onafhankelijk land werd, was het één van de weinige West-Europese landen zonder koloniën. De Belgische industrie was zich volop aan het ontwikkelen en had nood aan nieuwe afzetmarkten en grondstoffen.  Zodoende steeg al snel de vraag naar koloniën.  Koning Leopold I kreeg verscheidene voorstellen van Belgische militairen en kapitaalkrachtigen voor de uitbouw van koloniën over de ganse wereld. 



Koning Leopold I op een schilderij van de belg Nicaise de Keyser uit 1856 / El rey Leopoldo I en un cuadro del belga Nicaise de Keyser de 1856

Van de pas opgerichte Belgische Koninklijke Marine zouden voornamelijk twee schepen gebruikt worden voor het varen naar Belgische nederzettingen : de Louise-Marie (genoemd naar de vrouw van koning Leopold I) en de “Duc de Brabant” (de Hertog van Brabant, zijnde  Leopold, de zoon van koning Leopold I). Uiteindelijk zouden alle projecten, waaronder nederzettingen in Guinee, Guatemala, Mexico, Brazilië en Argentinië uitdraaien op een fiasco.   


De “Louise-Marie” op de rede van Oostende, schilderij van de Belg Paul-Jean Clays uit 1842. Met dit schip voer Edmond Pougin in 1840 als aspirant 2e klas naar Ijsland en tussen 1843-1846 naar de Belgische kolonie in Guatemala / La "Louise-Marie" en la rada de Ostende, pintura del belga Paul-Jean Clays de 1842. Don Edmond Pougin zarpó con este barco en 1840 como aspirante de segunda clase a Islandia y entre 1843-1846 a la colonia belga de Guatemala.

Zo werd er in 1860 ook gestart met het project Costa Rica.  Kapitein Edmond Pougin, afkomstig van Bergen (provincie Henegouwen), werd door koning Leopold I naar Costa Rica gestuurd om te onderzoeken of men er een concessie voor de aanleg van een weg kon verkrijgen. Men koos voor Pougin omdat hij al betrokken was geweest bij de Belgische kolonie in Santo Tomas de Castilla in Guatemala (1843-1854) en aldus vertrouwd was met het gebied.  Verder wist men dat de Costa Ricaanse regering grote belangstelling had om Belgische immigratie aan te trekken omdat Nazario Toledo, de minister van Buitenlandse Zaken, op 25 augustus 1858 in zijn jaarverslag voor het congres het volgende had verklaard over België :

“Deze industriële natie, zowel vredelievend als beschermer van de  vooruitgang van andere landen, moeten wij verzoeken ons nuttige kolonisten te geven aan wie wij interessante plaatsen aan de kusten van ons grondgebied kunnen aanbieden en plaatsen in het binnenland, die de industrie van ons land zouden kunnen ondersteunen en de productiviteit in de landbouw zouden kunnen verhogen”.

Zes dagen later werd in San José door de voornoemde minister Toledo en de Belgische consul-generaal T’Kint de Roodenbeke een vriendschaps-, handels- en scheepvaartverdrag getekend. Het leek dus een goed moment voor Edmond Pougin om naar Costa Rica te trekken.  

Hij kwam nochtans in een land terecht met een sterke politieke instabiliteit. Op 14 augustus 1859 werd José María Montealegre Fernández verkozen tot voorlopig president van de Republiek na een staatsgreep van de militairen Máximo Blanco en Lorenzo Salazar tegen de regering van Juan Rafael Mora Porrás.  Op 29 april 1860 werd Montealegre dan constitutioneel president na een verkiezingsoverwinning maar zijn regering zou sterk beïnvloed blijven door de militairen die hem aan de macht hadden gebracht en door de grote koffie landeigenaren van het land.  De afgezette president Porras probeerde vanuit El Salvador met een rebellenleger de macht te heroveren maar hij werd op 28 september 1860 te La Angostura (dicht bij Puntarenas) verslagen en twee dagen later samen met andere rebellen terecht gesteld.


President Juan Rafael Mora Porras op een schilderij van de fransman Achille Clément Bigot uit 1878 / El presidente Juan Rafael Mora Porras en un cuadro del francés Aquiles Clément Bigot de 1878

De slag bij La Angostura op een schilderij van de Italiaan Lorenzo Fortino uit 1862 / El combate de La Angostura en un cuadro del italiano Lorenzo Fortino de 1862

Edmond Pougin reisde in Costa Rica rond van  1860 tot 1862 om de economische mogelijkheden van het gebied in kaart te brengen (voornamelijk vanuit het emigratiemodel) en om de toekenning van een grondconcessie te bewerkstelligen.

Dit laatste doel werd in juli/augustus 1861 bereikt toen de Costa Ricaanse regering de toelating bekomen had om garanties en zeer voordelige concessies toe te kennen aan Europese bedrijven die zich zouden willen ontfermen over de aanleg van een weg tussen San José en de haven van Limón. Pougin dacht aan de oprichting van een concessiemaatschappij met zetel in België. Die zou dan 90 jaar lang tol kunnen heffen op de nog aan te leggen weg en zou bovendien de havenrechten opstrijken. De gronden langsheen de weg werden ook tot de concessie gerekend.

Verder had Pougin een project in gedachten om jaarlijks zesduizend Belgische immigranten naar Costa Rica te brengen waarvoor er aan de kant van Sarapiquí een terrein in concessie werd gegeven. Omstreeks maart 1862 keerde Pougin naar België terug en overhandigde zijn rapport twee maanden later aan het Hof. Uit dat rapport bleek onder andere dat de topografie van Costa Rica heel wat voordelen bood en dat de hooggelegen plateaus in het binnenland met een mild klimaat in aanmerking kwamen voor de uitbating van koffieplantages door Belgische kolonisten.

Een maand later werd Pougin door het Hof ontslagen. Het vertrouwen in hem was al langer zoek omdat het project veel te lang aansleepte en er soms maanden voorbij gingen zonder enig nieuws van hem. Ook vond het Hof dat hij te vrijpostig werd en de onderneming te veel naar zich toe wou trekken en daarom viel hij in ongenade.  Onder het Hof dient verstaan te worden de hertog van Brabant, zijnde de toekomstige koning Leopold II. Het was niet de koning maar voornamelijk de hertog die alle acties van Pougin in Costa Rica stuurde via zijn vertrouwensman Adrien Goffinet.

Vermits de conventie reeds was afgesloten werd Jules Lejeune, minister van Justitie, aangesteld om de zaken verder af te handelen met de bevoegde Costa Ricaanse minister. Uiteindelijk gingen de plannen niet door wegens te weinig financiële steun.  

In 1863 werd in Antwerpen door Pougin een kleine brochure van een twintigtal pagina’s gepubliceerd met fragmenten uit zijn reisnotities tussen 1860 en 1862. De brochure behandelt enerzijds de mogelijkheden van investeringen, handel, economie en immigratie in Costa Rica (met allerlei kosten- en opbrengst ramingen) en vermeldt anderzijds interessante wetenswaardigheden over het land zoals :

·         Costa Rica telde in 1860 ongeveer 150.000 inwoners waarvan 250 buitenlanders, voornamelijk Duitsers.

·         De haven van Puntarenas verwerkte in 1860 ongeveer 48.126 ton inkomende en 50.838 ton uitgaande goederen.

·         In 1861 werd in Costa Rica een Statistiek Bureau opgericht dat het kadaster controleerde en een schatting maakte van het aantal beschikbare landbouwgronden, weilanden en open plekken, ongeveer 600.000 manzanas (= 420.000 hectare). De grondprijs voor 1 manzana (= 6960 m2) gelegen dichtbij de hoofdstad bedroeg ongeveer 2000 Belgische Frank (vandaag zou dat 10.160 EUR of 7.535.000 CRC zijn) en de grondprijs voor 1 manzana in de omgeving van dorpen ongeveer 200 Belgische Frank (nu 1.016 EUR of 753.000 CRC). 


Een zicht op de rede van Antwerpen, schilderij van de Belg Paul-Jean Clays uit 1869.  Vanuit Antwerpen voer Edmond Pougin tussen 1842-1843 met het schip Macassar naar Nederlands-Indië om op zoek te gaan naar markten voor de Belgische industrie en in 1856 als kapitein van het schip Constitution om voor een pas opgerichte Belgische firma  een vaste route  te vinden voor het traject Antwerpen-New York / Una vista de la rada de Amberes, pintura del belga Paul-Jean Clays de 1869. Don Edmond Pougin zarpó de Amberes entre 1842-1843 con el barco Macassar a las Indias Orientales Holandesas para encontrar mercados para la industria belga y en 1856 como capitán del barco Constitución con el propósito de establecer un trayecto regular entre Amberes y Nueva York para una empresa belga recién establecida.

Over het leven van Edmond Pougin na het project Costa Rica en de publicatie van zijn reiservaringen bestaat geen informatie. Noch de plaats noch de datum van zijn overlijden zijn bekend.

 

Edmond Pougin y la concesión de tierras en Costa Rica


Cuando Bélgica se convirtió en un país independiente en 1830, era uno de los pocos países de Europa occidental sin colonias. La industria belga se estaba desarrollando rápidamente y necesitaba nuevos mercados y materias primas. Por lo tanto, la demanda de colonias aumentó rápidamente. El rey Leopoldo I recibió varias propuestas de soldados belgas y gente adinerada para el desarrollo de colonias en todo el mundo.

De la recién creada Armada Real belga, se utilizarían principalmente dos barcos para navegar a los asentamientos belgas: el Louise-Marie (llamado así por la esposa del rey Leopoldo I) y el "Duc de Brabant" (el duque de Brabante, siendo Leopold, el hijo del rey Leopoldo I). Al final, todos los proyectos, incluídos los asentamientos en Guinea, Guatemala, México, Brasil y Argentina se convertirían en un fiasco.


El duque de Brabante en una pintura del belga Nicaise de Keyser de 1853 / De Hertog van Brabant op een schilderij van de belg Nicaise de Keyser uit 1853

Por ejemplo, el proyecto de Costa Rica se inició en 1860. El capitán Edmond Pougin, de Mons (provincia de Hainaut), fue enviado por el rey Leopoldo I a Costa Rica para investigar la posibilidad de obtener una concesión para la construcción de una carretera. Don Pougin fue elegido porque ya había estado involucrado en la colonia belga de Santo Tomás de Castilla en Guatemala (1843-1854) y, por lo tanto, estaba familiarizado con el área. Además, se conoció que el gobierno costarricense estaba muy interesado en atraer la inmigración belga porque Nazario Toledo, el Ministro de Relaciones Exteriores, afirmó lo siguiente sobre Bélgica en su informe anual al Congreso el 25 de agosto de 1858:“Esa nación industrial tan pacífica como protectora de los progresos de otros países, está llamada a darnos útiles colonos, a quienes podemos ofrecer interesantes puntos en las costas de nuestro territorio y lugares interiores que sustenten la industria del país y aumenten la productividad agrícola ”.

Seis días después se firmó en San José un tratado de amistad, comercio y navegación entre el citado ministro Toledo y el cónsul general belga T'Kint de Roodenbeke. Así que parecía un buen momento para que don Edmond Pougin se mudara a Costa Rica.

Sin embargo, terminó siendo un país con una fuerte inestabilidad política. El 14 de agosto de 1859, José María Montealegre Fernández fue elegido presidente provisional de la República tras un golpe de estado de las fuerzas militares de Máximo Blanco y Lorenzo Salazar contra el gobierno de Juan Rafael Mora Porras. El 29 de abril de 1860, Montealegre asumió la presidencia constitucional tras una victoria electoral, pero su gobierno quedaría fuertemente influenciado por los militares que lo llevaron al poder y por los grandes cafetaleros del país. El depuesto presidente Porras intentó recuperar el poder de El Salvador con un ejército rebelde, pero fue derrotado en La Angostura (cerca de Puntarenas) el 28 de setiembre de 1860 y fue ejecutado dos días después junto con otros rebeldes.


El presidente Juan Rafael Mora Porras en un cuadro del español Tomás Povedano, año desconocido / President Juan Rafael Mora Porras op een schilderij van de spanjaard Tomás Povedano, jaar niet bekend.

El presidente José María Montealegre Fernández en un cuadro del francés Aquiles Clément Bigot de 1860 / President José María Montealegre Fernández op een schilderij van de fransman Achille Clément Bigot uit 1860  

Don Edmond Pougin viajó por Costa Rica de 1860 a 1862 para trazar un mapa del potencial económico de la zona (principalmente a partir del modelo de emigración) y asegurar la concesión de una tierra.

Este último objetivo se logró en julio / agosto de 1861 cuando el gobierno costarricense fue autorizado a otorgar garantías y concesiones altamente ventajosas a empresas europeas que desearan hacerse cargo de la construcción de una carretera entre San José y el puerto de Limón.   Don Pougin pensó en crear una empresa concesionaria con sede en Bélgica. Entonces podría cobrar un peaje por esta carretera durante 90 años, misma que estaría por construirse y también cobraría las tasas portuarias. El terreno a lo largo de la carretera también se incluyó en la concesión.


Costa Rica (Nouveau Larousse illustré 1897-1904)

Don Pougin también tenía en mente un proyecto para traer 6.000 inmigrantes belgas a Costa Rica cada año, para lo cual se entregó en concesión un sitio por el lado de Sarapiquí. Hacia marzo de 1862, don Pougin regresó a Bélgica y presentó su informe a la Corte dos meses después. El informe mostró, entre otras cosas, que la topografía de Costa Rica ofrecía muchas ventajas y que las altas mesetas del interior con un clima templado eran elegibles para la explotación de plantaciones de café por los colonos belgas.

Un mes después, don Pougin fue destituido por la Corte. La confianza en él se había perdido durante algún tiempo porque el proyecto se alargaba demasiado y, a veces, pasaban meses sin noticias suyas. La Corte también encontró que se estaba volviendo demasiado audaz y quería hacerse cargo de su  empresa y por eso cayó en desgracia. No fue el rey Leopoldo I sino el duque de Brabante (siendo el futuro rey Leopoldo II) quien dirigió todas las acciones de don Pougin en Costa Rica a través de su confidente don Adrien Goffinet.

Como la convención ya había sido concluída, se nombró a don Jules Lejeune, Ministro de Justicia, para que se ocupara más de los asuntos con el ministro costarricense competente. Al final, los planes se cancelaron por falta de apoyo financiero.

En 1863, don Pougin publicó un pequeño folleto de veinte páginas en Amberes con extractos de sus notas de viaje entre 1860 y 1862. El folleto trata, por un lado, de las posibilidades de inversión, comercio, economía e inmigración en Costa Rica (con todo tipo de estimaciones de costos y rendimientos) y también menciona datos interesantes sobre el país como:

·         Costa Rica tenía unos 150.000 habitantes en 1860, de los cuales 250 eran extranjeros, principalmente alemanes.

·         El puerto de Puntarenas manejó aproximadamente 48,126 toneladas de mercancías entrantes y 50,838 toneladas de mercancías salientes en 1860.

·         En 1861, se estableció una Oficina de Estadística en Costa Rica para verificar el registro de la propiedad y estimar el número de tierras agrícolas, pastos y claros disponibles, aproximadamente 600,000 manzanas (= 420,000 hectáreas). El precio de la tierra por 1 manzana (= 6960 m2) ubicada cerca de la capital ascendió a aproximadamente 2000 francos belgas (hoy eso sería 10,160 EUR o ¢7,535,000.00) y el precio de la tierra por 1 manzana en las cercanías de pueblos era aproximadamente 200 francos belgas (ahora 1,016 EUR o ¢753,000.00).                                                                                                                                        

No hay información disponible sobre la vida de Edmond Pougin después del proyecto de Costa Rica y la publicación de sus experiencias de viaje. No se conoce ni el lugar ni la fecha de su muerte.

Bronnen/Fuentes :

Costa Rica y Bélgica, 150 años. Costa Rica en België 150 jaar, Victor Valembois

Edmond Pougin:  un belga en la Centroamérica de los años 1860, Ronald SOTO-QUIROS, Université de Bordeaux   

L’État de Costa-Rica et ce qu’on pourrait y faire dans l’intérêt de l’industrie, du commerce et de l'immigration belges, Edmond Pougin

Koningen van de Wereld, de aardrijkskundige beweging en de ontwikkeling van de koloniale doctrine van Leopold II, Jan Vandersmissen, Universiteit Gent

Les ancêtres de notre Force navale, Louis Leconte

Belgische Overzeese Biografie, André Lederer, Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen

Inventaris van het Archieffonds Belgische Marine, Richard Boijen, Koninklijk Legermuseum  

Schilders van de Zee, Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen 1984 no. 1

www.ecured.cu

domingo, 13 de diciembre de 2020

Francisco Zúñiga y su conexión con Bélgica / Francisco Zúñiga en zijn link met België

 

Francisco Zúñiga y su conexión con Bélgica


Don Francisco Zúñiga Chavarría nació el 27 de diciembre de 1912 en San José, distrito de Guadalupe, y fue uno de los 10 hijos de don Manuel Zúñiga Rodríguez y doña María Chavarría Calvo, ambos artistas. Tras una formación en dibujo en el Instituto de Bellas Artes de San José y un período de talla en madera en el taller de arte religioso de su padre (entre 1928 y 1934), se trasladó definitivamente a México en 1936 para trabajar como ayudante en varios estudios de escultura. Recibió un puesto docente en la Escuela de Arte La Esmeralda en 1938. Fue profesor de escultura en el Instituto Nacional de Bellas Artes de México de 1940 a 1971 y comenzó a realizar litografías a partir de 1972. En 1990 perdió la vista, pero continuó trabajando en terracota en su estudio personal. Fallece el 9 de agosto de 1998 en Tlalpan (cerca de la Ciudad de México). En su obra, Francisco Zúñiga se esforzó por unir la inspiración india nativa con las renovadas formas de expresión de la escultura europea. Aunque Francisco Zúñiga se convirtió en mexicano por naturalización en 1986, cincuenta años después de su llegada a ese país, la mayoría de los costarricenses aún lo consideran un compatriota. Los mexicanos se refieren a él como un artista mexicano, nacido en Costa Rica.


 “La Maternidad”,de 1935, en piedra de Cartago, su escultura más importante en Costa Rica se puede apreciar en el Hospital de la Mujer La Carit en San José / “Moederschap” uit 1935, een sculptuur uit steen van Cartago, wordt beschouwd als zijn belangrijkste kunstwerk in Costa Rica en staat in het Vrouwenziekenhuis La Carit in San José (foto : Pinacoteca de Costa Rica). 

Su conexión con Bélgica

 

 El cartel oficial de la Expo 58, diseñado por Lucien De Roeck / De officiële affiche van Expo 58, een ontwerp van Lucien De Roeck 

Entre abril y octubre de 1958, tuvo lugar en Bruselas la primera Exposición Mundial desde la Segunda Guerra Mundial, un evento a gran escala para poner a Bélgica y a casi 40 países en el centro de atención. México también estuvo representado con un pabellón de 800 metros cuadrados que se construyó en ocho secciones con el tema general: "México, un país moderno con una cultura milenaria". A la salida del pabellón se podía admirar la obra “La hamaca” de Francisco Zúñiga, quien había ganado el primer premio del “Salón Anual de Escultura de México” con esta obra de arte tallada en piedra Xaltócan. 


“La Hamaca” en el Museo de Arte Moderno (MAM) de la Ciudad de México  “De hangmat” in het Museum voor Moderne Kunst in Mexico-Stad (Foto : Cristina Arreola Márquez)

La obra estuvo influenciada por dos factores: la representación de un mestizo mexicano a partir del estudio de las culturas prehispánicas y la dinámica en las posturas corporales adquiridas por los principios escultóricos del francés Auguste Rodin. Esto último se refleja en los rasgos faciales, así como en el tratamiento de la fisicalidad corporal y la postura horizontal de la figura. La obra de arte aún se puede admirar en el “Museo de Arte Moderno (MAM)” en la Ciudad de México.

En última instancia, la Feria Mundial fue un gran éxito con más de 41 millones de visitantes de todo el mundo.


El Pabellón de México / Het Mexicaanse Paviljoen (foto uit de documentaire/foto del documental : Expo 58 De Toekomst begint vandaag, David Martinez, Belgavox, RTBF, VRT)


El Pabellón de México en el interior/Het Mexicaans Paviljoen binnenin (Foto : Archivo Promotora Cultural Fernando Gamboa).


El Pabellón de México en el interior/Het Mexicaans Paviljoen binnenin (Foto : Archivo Promotora Cultural Fernando Gamboa).


Entre junio y octubre de 1971, se celebró en Amberes la XI Bienal de Middelheim y don Francisco Zúñiga estuvo representado con tres estatuas de bronce:

“Juchiteca de Pie” representa a una mujer de Juchitán en el estado mexicano de Oaxaca, conocida por su cultura zapoteca. El artista Francisco Zúñiga ha capturado el discreto sentido de orgullo y fuerza de estas mujeres fuertes y poderosas en una serie de esculturas como ésta. La obra de arte se exhibe ahora en el "Museo de Arte Contemporáneo" en San Diego (California).


“Juchiteca de Pie” / “Staande Juchitecaanse”, 1968, bronce/brons, 200 x 69 x 75 cm

“Soledad de Pie” es descrita en su sitio web por Mark Schneider, director de MLA Gallery en Los Ángeles, California, como un énfasis en la madurez y la fuerza maternal con la interacción de luces y sombras. Al mismo tiempo, las delgadas piernas alargadas levantan la masa, un empuje que aparentemente mueve la figura hacia el cielo en unión cósmica con la tierra. No está claro dónde se encuentra esta imagen actualmente.


“Soledad de Pie”/ “Staande eenzame vrouw” 1970, bronce/brons, 185 x 70 x 40 cm

Como motivación para la tercera estatua, “El umbral”, el artista menciona: soledad, vacío, miseria y ternura. Fue el resultado de estudios preparatorios desde 1964 a 1970. Cuatro modelos de yeso y dos bronces de 40 x 50 cm, además de dibujos a lápiz y pastel, trataron el tema mujer, puerta, ventana. Esta obra de arte, que fue comprada por la ciudad de Amberes en 1971 y que aún se puede admirar en el Museo Middelheim, es la primera de dos en total. La segunda se encuentra en el Phoenix Art Museum (Arizona) bajo el título “La puerta y la ventana”.


“El umbral” / “De drempel” 1970-71, bronce/brons, 222 x 160 x 10 cm


“El umbral”, detalle / “De drempel”, detail  


Francisco Zúñiga en zijn link met België


Francisco Zúñiga Chavarría werd op 27 december 1912 geboren te San José, district Guadalupe, en was één van de 10 kinderen van Manuel Zúñiga Rodríguez en María Chavarría Calvo, beiden ook kunstenaars. Na een tekenopleiding aan het Instituut voor Schone Kunsten te San José en een periode van houtsnijwerk in het atelier voor religieuze kunst van zijn vader (tussen 1928 en 1934), trok hij in 1936 definitief naar Mexico om er als assistent te werken in verscheidene beeldhouwersateliers. Hij kreeg een leeropdracht aan de Kunstschool La Esmeralda in 1938. Hij was professor in beeldhouwkunst aan het Nationaal Instituut voor Schone Kunsten van Mexico van 1940 tot 1971 en begon vanaf 1972 met litho’s. In 1990 verloor hij zijn gezichtsvermogen maar bleef in zijn persoonlijke studio werken aan terracotta.   Hij overleed op 9 augustus 1998 in Tlalpan (nabij Mexico-Stad). In zijn werk streefde Francisco Zúñiga er naar de autochtone Indiaanse inspiratie  te verenigen met de vernieuwde uitdrukkingsvormen uit de Europese sculptuur. Alhoewel Francisco Zúñiga in 1986 Mexicaan werd door naturalisatie, en dit 50 jaar na zijn aankomst in dat land,  beschouwen de meeste Costa Ricanen hem nog altijd als een landgenoot. De Mexicanen spreken dan weer over hem als een Mexicaanse kunstenaar, geboren in Costa Rica.


De beeldhouwer aan het werk in zijn atelier / El escultor trabajando en su estudio

 

Zijn link met België

 

Tussen april en oktober 1958 vond in Brussel de allereerste Wereldtentoonstelling plaats sinds de Tweede Wereldoorlog, een grootschalig evenement om België en bijna 40 landen in de kijker te zetten. Ook Mexico was met een paviljoen van 800 vierkante meter vertegenwoordigt dat was opgebouwd in acht secties met als algemeen thema : “Mexico, een modern land met een oude cultuur”. Aan de uitgang van het paviljoen kon het werk “La hamaca” (de hangmat) bewonderd worden van Francisco Zúñiga die met dit kunstwerk, uitgehouwen in Xaltócan-steen, het jaar daarvoor de eerste prijs gewonnen had op het “Salón Anual de Escultura de México”. 


“De hangmat” in het Museum voor Moderne Kunst in Mexico-Stad / “La Hamaca” en el Museo de Arte Moderno (MAM) de la Ciudad de México (Foto : Silvia Hernández)

Het werk werd beïnvloed door twee factoren : de representatie van een Mexicaanse mesties uit de studie van pre-Spaanse culturen en de dynamiek in de lichaamshoudingen verworven door de sculpturale principes van de fransman Auguste Rodin. Dit laatste komt tot uiting in de gelaatstrekken, evenals in de behandeling van de lichamelijkheid en de horizontale houding van de figuur. Het kunstwerk is nu nog altijd te bewonderen in het “Museo de Arte Moderno (MAM)” in Mexico-Stad.

De wereldtentoonstelling was uiteindelijk een reusachtig succes met meer dan 41 miljoen bezoekers van over de gehele wereld.


 Het Mexicaanse Paviljoen/El Pabellón de México (foto uit de documentaire/foto del documental : Expo 58 De Toekomst begint vandaag, David Martinez, Belgavox, RTBF, VRT)


Het Mexicaans Paviljoen binnenin/El Pabellón de México en el interior (Foto : Archivo Promotora Cultural Fernando Gamboa).

Aan de uitgang van het Mexicaanse Paviljoen staat “La Hamaca” (De hangmat) recht tegenover een “Chac Mool” (wat letterlijk “donderende voet” betekent). Dit is een type stenen beeld dat werd gebruikt door de Maya’s in het noorden van Yucatán en de vorm heeft van een liggend persoon met het hoofd omhoog en een schaal op de buik / A la salida del Pabellón de México “La Hamaca” ésta ubicada enfrente de un “Chac Mool” (pie atronador).  Este es un tipo de estatua de piedra utilizada por los mayas en el norte de Yucatán y tiene la forma de una persona reclinada con la cabeza hacia arriba y un cuenco en el estómago  (Foto : Archivo Promotora Cultural Fernando Gamboa).


Tussen juni en oktober 1971 vond in Antwerpen de 11e Middelheim biënnale plaats en hierop was Francisco Zúñiga vertegenwoordigd met maar liefst drie bronzen beelden:

“Juchiteca de Pie” (Staande Juchitecaanse) stelt een vrouw voor uit Juchitán in de Mexicaanse deelstaat Oaxaca, bekend vanwege haar Zapoteekse cultuur. Kunstenaar Francisco Zúñiga heeft het onopvallende gevoel van trots en kracht van deze sterke en machtige vrouwen vastgelegd in een serie van sculpturen zoals deze. Het kunstwerk is nu te bewonderen in het “Museum of Contemporary Art” in San Diego (Californië).

“Staande Juchitecaanse”/ “Juchiteca de Pie” , 1968, bronce/brons, 200 x 69 x 75 cm

 “Staande Juchitecaanse”,  detail / “Juchiteca de Pie” detalle  

“Soledad de Pie” (Staande eenzame vrouw) wordt door Mark Schneider, directeur van de MLA Galerij in Los Angeles (Californië) op zijn website omschreven als een benadrukking van volwassenheid en moederlijke kracht met het samenspel van licht en schaduw. Tegelijkertijd heffen de langwerpige dunne benen de massa omhoog, een stuwkracht die de figuur schijnbaar naar de hemel beweegt in een kosmische eenheid met de aarde. Het is niet duidelijk waar dit beeld zich momenteel bevindt.

Als motivering voor het derde beeld, “El umbral” (de drempel), gaf de kunstenaar : eenzaamheid, leegte, ellende en tederheid. Het was het resultaat van voorbereidende studies van 1964 tot 1970. Vier gipsmaquettes en twee bronzen van 40 x 50 cm, naast potlood- en pasteltekeningen, behandelden het thema vrouw, deur, venster. Dit kunstwerk, dat in 1971 werd aangekocht door de Stad Antwerpen en nu nog steeds te bewonderen valt in het Middelheim museum, is het eerste exemplaar van in totaal twee. Het tweede bevindt zich in het Phoenix Art Museum (Arizona) onder de titel “La puerta y la ventana” (de deur en het venster).


“De drempel” detail , “El umbral” detalle  

“De drempel” , “El umbral” 1970-71, bronce/brons, 222 x 160 x 10 cm


Fuentes/Bronnen:

Guerra Fría en Bruselas:México en la Exposición Universal de 1958, Diana Briuolo Destéfano

El valioso aporte de Francisco Zúñiga en la escultura americana, Yehudi Monestel, La Prensa Libre, 21/02/1958

Catalogus 11e Biënnale Middelheim Antwerpen

https://atomium.be

https://www.museocjv.com

https://www.ecured.cu

Marina Verhoeven, Bibliotheek Middelheimmuseum 

Floor Wyns, Onthaalmedewerker Middelheimmuseum             

Jean-Pierre Claver Nduwumwami, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience

https://mexicana.cultura.gob.mx

https://mlagallery.com

De zwart-wit foto’s zonder bronvermelding werden door de kunstenaar bezorgd aan het Middelheimmuseum / Las fotos en blanco y negro sin reconocimiento de la fuente fueron entregadas por el artista al Museo Middelheim.


domingo, 6 de diciembre de 2020

Frans Wuytack y su conexión con Costa Rica Parte 4 / Frans Wuytack en zijn link met Costa Rica Deel 4

 

Bélgica, un país no lejos de París

Debido a que la familia Wuytack no tenía residencia permanente en Costa Rica, se alojaban con una visa de turista válida por tres meses por el momento no podían pagar una visa permanente, entonces tomaban el autobús cada tres meses a Panamá o Nicaragua. A la familia Wuytack siempre le ha gustado vivir en Santo Domingo de Heredia. Allí se sentían como en casa y vivían como una verdadera familia tica entre la población local que describía a Bélgica como un país no lejos de París. No conocieron mucho de Costa Rica porque su situación económica no se los permitía.

Finalmente regresaron a Bélgica en 1986, donde la familia se fue a vivir a una pequeña casa de ladrillos en la calle llamado Oudeburgse Sluis en Wachtebeke (provincia de Flandes Oriental). En los años siguientes la familia creció,  con dos hijas: Maya y Francesca. Los cuatro niños han heredado la vena artística de sus padres, todos pueden esculpir y bailar. Su hijo Fabio es director y productor de documentales, su hija Serena es bailarina, coreógrafa y artista y Maya, poeta y teatral.



Siguiendo el ejemplo de Jade en Costa Rica, se fundó en Bélgica “Kunstkring Jade, amigos de Frans Wuytack”. Las actividades continuaron en el Castillo de Coloma en Sint-Pieters-Leeuw (provincia de Brabante Flamenco), pero hace unos años el grupo detuvo sus actividades. No se sabe si todavía existe el grupo Jade en Costa Rica.

En 1997 la familia Wuytack regresó a Costa Rica. Cuando llegaron al aeropuerto de San José por la noche, fueron recibidos por todo el barrio de Santa Rosa que había llegado en autobús. Agitaban pancartas de “bienvenido” e invitaban a la familia a quedarse con ellos. Pero como tenían seis personas se quedaron con su amigo Guillermo Benavides, cuyo padre también era escultor. Se quedaron en Costa Rica durante cuatro semanas y luego fueron a Guatemala también por cuatro semanas, donde ayudaron a los estudiantes a iniciar un proyecto sobre la cultura maya.

En Costa Rica, ninguna obra de arte de Frans está a la vista del público. Sin embargo, la Universidad de la Paz en San José había recibido una pequeña estatua con el nombre "El aporte de la mujer", pero después de consultas con la Universidad, la estatua parece no estar en el inventario de su colección y ni siquiera saben de su existencia. Así, las únicas obras de arte de Frans en Costa Rica se encuentran ubicadas con particulares y marchantes de arte que han comprado o recibido una obra de arte de él.


 La estatuilla “Espiral del deseo” en posesión privada en Costa Rica / Het beeldje “Spiraal van verlangen" in privé-bezit in Costa Rica (Foto:VV)

Frans vive actualmente con su familia en la calle llamada Axelsvaardeken en Wachtebeke (provincia de Flandes Oriental) donde se especializa en escultura. Su estudio está repleto de imágenes que cuentan su propia historia y simbolizan su lucha diaria y su amor por la vida. Las características de su trabajo son principalmente las manos humanas que simbolizan la libertad.




En el estudio de don Frans / In het atelier van Frans  

Desde hace 8 años, Leen y Frans viajan por unas semanas al año a su casa en Andalucía cerca de Almería (España) donde trabajan como voluntarios en la cárcel El Acebuche. Tras ser encarcelado siete veces en Venezuela y en la España de Franco, Frans sabe mejor que nadie lo que representa una vida tras las rejas. Allí también descubrió las manos que tanto le fascinan.

La historia de vida de Frans es tan extensa,  y tan llena de anécdotas y experiencias, que podríamos dedicarle muchas más páginas. Tampoco se ha dicho todo sobre la estancia de Frans y su familia en Costa Rica. ¿Quizás puedas leer sobre esto en futuras memorias o en un nuevo documental de su hijo Fabio?

En cualquier caso, estamos muy felices de haber conocido a este maravilloso hombre y a su adorable esposa. Don Frans simboliza la lucha por mejorar la suerte de los menos afortunados. Sabe poner en práctica la solidaridad. O como dice el propio Frans: "Juntos" es la electricidad que pone a la sociedad en movimiento. Solo podemos mostrar respeto por una persona como Frans.


Don Frans ha ganado muchos premios con sus esculturas. Pero para la organización sin fines de lucro Guatebelga, que está comprometida con la democracia y los derechos humanos en Guatemala, don Frans ahora ha creado una escultura para el Premio Quetzal bienal de esta organización / Frans heeft heel wat prijzen gewonnen met zijn beeldhouwwerken. Maar voor de VZW Guatebelga, die zich inzet voor democratie en mensenrechten in Guatemala, heeft Frans nu zelf een beeld gemaakt voor de tweejaarlijkse Quetzalprijs van deze organisatie 

België, een land ergens niet ver van Parijs

 

Omdat de familie Wuytack geen vaste verblijfplaats had in Costa Rica, daar verbleef met een toeristenvisum dat maar drie maanden geldig was en ze geen permanente visum konden krijgen noch betalen, trokken ze elke drie maanden met de bus naar Panama of Nicaragua. De familie Wuytack heeft altijd graag gewoond in Santo Domingo de Heredia. Ze voelden zich daar helemaal thuis en leefden er als een echte Tico-familie onder de plaatselijke bevolking die België omschreef als een land ergens niet ver van Parijs. Veel hebben ze niet rondgereisd in Costa Rica omdat ze doodgewoon geen geld hadden om te reizen.

Uiteindelijk keerden ze in 1986 terug naar België waar het gezin ging wonen in een klein bakstenen huisje op de Oudeburgse Sluis in Wachtebeke (provincie Oost-Vlaanderen). De komende jaren werd het gezin nog uitgebreid met twee dochters: Maya en Francesca. De vier kinderen hebben allemaal het artistieke van hun ouders geërfd, ze kunnen allemaal beeldhouwen en dansen. Zoon Fabio is een regisseur en producent van documentaires, dochter Serena is een danseres, choreografe en kunstenares en  Maya, dichteres en theatermaakster. 

In navolging van Jade in Costa Rica werd in België “Kunstkring Jade, vrienden van Frans Wuytack” opgericht. De activiteiten gingen steeds door in het kasteel Coloma te Sint-Pieters-Leeuw (provincie Vlaams Brabant) maar enkele jaren geleden is de kring gestopt met haar activiteiten. Het is niet geweten of de kunstkring Jade in Costa Rica nog bestaat.




In 1997 keerde de familie Wuytack terug naar Costa Rica. Toen ze ’s nachts op de luchthaven van San José toekwamen, werden ze verwelkomd door de hele buurt van Santa Rosa die er met de bus naartoe was gereden. Ze stonden met spandoeken “bienvenido” (welkom) te zwaaien en nodigden de familie uit om bij hen te komen logeren.  Maar omdat ze met zes waren logeerden ze bij hun vriend Guillermo Benavides, wiens vader ook een beeldhouwer was. Ze bleven vier weken in Costa Rica en gingen dan vier weken naar Guatemala  waar ze scholieren hielpen een project op te starten rond de Maya cultuur.

In Costa Rica zijn er in het openbaar geen kunstwerken van Frans terug te vinden. Nochtans had de Universiteit van de Vrede in San José een klein beeldje gekregen met de naam “El aporte de la mujer”   (de bijdrage van de vrouw) maar na navraag bij de Universiteit blijkt het beeldje niet op de inventaris van haar collectie te staan en is men van het bestaan ervan zelfs niet op de hoogte. De enigste kunstwerken van Frans in Costa Rica bevinden zich aldus bij privé personen en kunsthandelaars die een kunstwerk van hem gekocht of gekregen hebben.

Frans woont momenteel met zijn gezin in Axelsvaardeken in Wachtebeke (provincie Oost-Vlaanderen) waar hij zich toegelegd op het beeldhouwen. Zijn atelier is volgestouwd met beelden die elk een eigen verhaal vertellen en zijn dagelijkse strijd en liefde voor het leven symboliseren. Kenmerkend voor zijn werk zijn voornamelijk de mensenhanden die symbool staan voor de vrijheid.



In het atelier van Frans / En el estudio de don Frans

Reeds 8 jaar lang trekken Leen en Frans voor enkele weken per jaar naar hun huisje in Andaloesië tegen Almeria  (Spanje) waar ze als vrijwilligers werken in de gevangenis El Acebuche. Na zeven maal gevangenis in Venezuela en in Franco-Spanje weet Frans, meer dan wie ook, wat een leven achter tralies voorstelt.  Daar heeft hij ook de handen ontdekt die hem zo fascineren.


Een kunstwerk van Frans naast zijn atelier / Una obra de arte de don Frans junto a su estudio

Het levensverhaal van Frans is zo uitgebreid, zo vol van anekdotes en ervaringen,  dat we nog vele pagina’s aan hem zouden kunnen besteden. Ook over het verblijf van Frans en zijn gezin in Costa Rica is zeker nog niet alles gezegd. Dat valt misschien nog te lezen in toekomstige memoires of te zien in een nieuwe documentaire van zoon Fabio ?

We zijn in elk geval heel blij dat we deze fantastische man en zijn lieve vrouw hebben leren kennen. Frans staat symbool voor de strijd om het lot van de minstbedeelden te verbeteren. Hij weet hoe je solidariteit in de praktijk moet brengen. Of zoals Frans het zelf zegt :  “Samen” is de elektriciteit die de maatschappij in beweging brengt. Een mens als Frans moeten we op handen dragen.

Bronnen/Fuentes:

Persona non grata, Serena & Maya Wuytack

Frans Wuytack: elektriciteit, Martine Verbraeken, Mondiaal Nieuws 2000

Interview met/entrevista con Frans Wuytack en Leen Van Renterghem, 2020

Correspondentie met/correspondencia con Victor Valembois

http://solidairguate.be

http://www.guatebelga.be


lunes, 30 de noviembre de 2020

Frans Wuytack en zijn link met Costa Rica deel 3 / Frans Wuytack y su conexión con Costa Rica parte 3

 

35 jaar geleden, de oprichting van kunstkring Jade

In juni 1985 maakte Frans twee illustraties voor het boek “Yo no tengo ningún muerto”  (ik heb geen doden op mijn geweten) van de in Puntarenas geboren schrijver Francisco Zúñiga Díaz, neef van de beroemde kunstenaar Francisco Zúñiga Chavarría. Het boek, dat werd opgedragen aan de vrouw en de zoon van de schrijver, werd voorgesteld in een artiestenbar in een achterbuurt van San José. Daar raakte Frans in gesprek met de kunstschilders Jorge Sánchez en Héctor Marín Arias over het feit dat het voor een artiest heel moeilijk was om te overleven. Slechts enkele kunstenaars (waaronder de al eerder genoemde Francisco Zúñiga Chavarría) kregen alle opdrachten en alle anderen kregen geen kans om tentoon te stellen en leefden in grote armoede.




Er werd besloten een kunstenaarskring op te richten onder de naam Jade. Deze edelsteen was een verhandelmiddel voor de Indianen dat met de Spanjaarden werd geruild voor een stuk glas. De kunstenaars wilden met hun vereniging teruggaan naar de precolumbiaanse kunst en –gedachte. De landbouw in Costa Rica was in de greep van grootgrondbezitters die alsmaar meer oerwoud annexeerden voor de aanleg van koffieplantages. In Costa Rica wordt die techniek ook wel “pelar montaña” (het pellen van de berg) genoemd. In de centrale vallei, waar het oude Indiaanse Cubijuqui lag, moest de oude cultuur hier eveneens plaats voor ruimen. De kunstenaars wilden met Jade een bijdrage leveren tot de vorming van een nieuw bewustzijn waarin de precolumbiaanse kunst en geschiedenis nadrukkelijk aanwezig was, een herwaardering van de inheemse mens.

Naast Frans en de reeds genoemde schrijver Francisco Zúñiga Díaz en de kunstschilders Jorge Sánchez R. en Héctor Manuel Marín Arias bestond de kunstkring in het begin ook nog uit de beeldhouwers  Mario Sánchez R. en Juan Emilio Arguello M.; de schilders Ana (Anny) Sánchez R. en Eduardo Arguedas; de schrijver Hugo Díaz en de dichter José Ramirez Saizar.  De groep sprak de eerste keer af bij Frans en Leen in Santa Rosa. Op 9 oktober 1985 werd het manifest van Jade gepubliceerd in de krant La Nación.

De nieuwe beweging kreeg veel respons en de kunstenaars kregen de kans om te exposeren in musea en openbare ruimtes. De Alianza Francesa in San José, een alliantie die naast het verspreiden van de Franse taal en cultuur in Costa Rica tevens de verdediging van de culturele diversiteit als missie heeft, nodigde Frans uit voor een tentoonstelling. Deze ging door onder de naam “El penúltimo sentimiento” (Het voorlaatste gevoel), werd volledig bekostigt door de directeur van de Alianza Francesa,  en werd geopend door de Costa Ricaanse minister van Cultuur in aanwezigheid van de Belgische en de Franse ambassade.

Ook werd Frans door Victor Valembois, cultureel attaché op de Belgische ambassade, in contact gebracht met Alejo Watkins, een Chileense vriend die in de Banco BCT werkte en waar Frans enkele werken kon tentoon stellen en wellicht ook verkopen. Maar Frans verkocht zijn kunstwerken niet aan iedereen. Zo wou iemand ooit eens een cocobolo totem kopen maar omdat Frans wist dat dit een slecht persoon was die andere mensen uitbuitte, ging de verkoop niet door. Zelfs wanneer de man de dubbele prijs wou betalen, bleef Frans bij zijn besluit. Hij kon het geld nochtans goed gebruiken om daarmee zijn terugreis naar België te financieren.

De grootste tentoonstelling van Frans in Costa Rica, “Dolor Vital” (Vitale pijn), vond plaats van 28 november tot en met 8 december 1985 in Lio Art Center (Galerías del Este) in Curridabat, San José. In totaal konden hier 20 sculpturen en 6 figuratieve tekeningen van Frans bewonderd worden waaronder :”Italoca” (Historia), een kunststuk in hout; “Toetus”, een keramisch stuk; “Cahuitl”, “Maeehualli” (El hombre del pueblo) en “Mietan” (El más allá), alledrie in cocobolo of cedro amargo hout; “Serena”, “Gracia” en “Eva”, bronzen hoofden en “Ciego” en “Insultado”,  beiden in gepatineerd brons.


CIEGO (Foto:La Nación)

Frans trok ook naar buurland Nicaragua dat ten onder ging aan de terreur van de contra’s. In de ruïnes van el Gran Hotel in hoofdstad Managua organiseerde hij de zeer succesvolle expositie “El Presente Ofendido” (Het beledigde heden)  waarvan de opbrengst naar de kinderen van de vermoorde ouders ging.

Naar het voorbeeld van de kunstkring Jade begonnen de koffietelers van de plantages zich ook te groeperen. De druk van de grootgrondbezitters werd echter voor de meeste mensen vlug te groot, met afdankingen, verdachtmakingen, woonstverlies en uitsluiting tot gevolg.


Frans met sculptuur ‘Yohualli-Ehecatl’ (Het eeuwige wederkeren), een totem in cocobolo hout uit 1986 Don Frans con la escultura "Yohualli-Ehecatl" (El eterno retorno), un tótem en madera de cocobolo de 1986 (foto uit het boek/del libro Persona non grata”).

Parte 3 : Hace 35 años, la fundación del grupo artístico de Jade.

En junio de 1985, Frans realizó dos ilustraciones para el libro “Yo no tengo ningún muerto” del escritor puntarenense Francisco Zúñiga Díaz, primo del célebre artista Francisco Zúñiga Chavarría. Dedicado a la esposa y al hijo del escritor, el libro fue presentado en el bar de un artista en un barrio pobre de San José. Allí Frans entabló conversación con los pintores Jorge Sánchez y Héctor Marín Arias sobre el hecho de que para un artista era muy difícil sobrevivir. Sólo unos pocos artistas (entre ellos el citado Francisco Zúñiga Chavarría) recibía todos los encargos y los demás no tenían oportunidad de exponer y vivían en la pobreza.




Francisco Zúñiga Díaz - “Yo no tengo ningún muerto”

Se decidió crear un grupo de artistas con el nombre de Jade. Esta piedra preciosa era un medio comercial para los indios que se intercambiaba con los españoles por un trozo de vidrio. Con su asociación, los artistas querían volver al arte y al pensamiento precolombino. La agricultura en Costa Rica estaba en manos de grandes terratenientes que cada vez se apropiaban de más selva para la creación de cafetales. En Costa Rica esta técnica también se llama “pelar montaña”. En el valle central, donde se encontraba el antiguo indio Cubijuqui, la antigua cultura también tuvo que dar paso a esto. Con Jade, los artistas quisieron contribuir a la formación de una nueva conciencia en la que el arte y la historia precolombina estuvieran enfáticamente presentes, una reevaluación de los pueblos indígenas.

Además de Frans y el citado escritor Francisco Zúñiga Díaz y los pintores Jorge Sánchez R. y Héctor Manuel Marín Arias, el grupo artístico también estuvo formado en sus inicios por los escultores Mario Sánchez R. y Juan Emilio Arguello M.; los pintores Ana (Anny) Sánchez R. y Eduardo Arguedas; el escritor Hugo Díaz y el poeta José Ramirez Saizar. El grupo se reunió por primera vez con Frans y Leen en Santa Rosa. El 9 de octubre de 1985 se publicó el manifiesto de Jade en el diario La Nación.

El nuevo movimiento recibió mucha respuesta y los artistas tuvieron la oportunidad de exponer en museos y espacios públicos. La Alianza Francesa de San José, cuya misión, además de difundir la lengua y la cultura francesa en Costa Rica, también es defender la diversidad cultural, invitó a Frans a una exposición. Se llevó a cabo bajo el nombre de “El penúltimo sentimiento”, fue financiada íntegramente por el director de la Alianza Francesa y fue inaugurado por el Ministro de Cultura de Costa Rica en presencia de las embajadas de Bélgica y Francia.

Frans también fue puesto en contacto por Victor Valembois, agregado cultural de la embajada de Bélgica, con Alejo Watkins, un amigo chileno que trabajaba en el Banco BCT donde Frans podía exhibir y posiblemente vender algunas obras. Pero Frans no vendió sus obras de arte a todo el mundo. Por ejemplo, alguien una vez quiso comprar un tótem de cocobolo, pero como Frans sabía que era una mala persona que explotaba a otras, la venta fracasó. Incluso aún si el hombre quiso pagar el doble del precio, Frans se mantuvo firme en su decisión. No obstante, podría utilizar el dinero para financiar su viaje de regreso a Bélgica.

La exposición más grande de Frans en Costa Rica, “Dolor Vital”, se realizó del 28 de noviembre al 8 de diciembre de 1985 en el Centro de Arte Lio (Galerías del Este) en Curridabat, San José. Aquí se pudieron admirar un total de 20 esculturas y 6 dibujos figurativos de Frans, entre ellos: “Italoca” (Historia), una obra de arte en madera; “Toetus”, pieza de cerámica; “Cahuitl”, “Maeehualli” (El hombre del pueblo) y “Mietan” (El más allá), los tres en madera de cocobolo o cedro amargo; “Serena”, “Gracia” y “Eva”, cabezas de bronce y “Ciego” e “Insultado”, ambos en bronce patinado.


INSULTADO (Foto:La Nación)

Frans también se fue al vecino país de Nicaragua, donde parte fue destruida por el terror de la contra. En las ruinas del Gran Hotel de la capital, Managua, organizó la exitosa exposición “El Presente Ofendido”, cuyo producto recayó en los hijos de los padres asesinados.

Siguiendo el ejemplo del grupo artístico de Jade, los caficultores de las plantaciones también comenzaron a agruparse. Sin embargo, la presión de los terratenientes se volvió rápidamente demasiado grande para la mayoría de la gente, con el resultado de despidos, sospechas, pérdida de viviendas y exclusión.


MANIFEST VAN DE GROEP "JADE"  (foto uit het boek/del libro Persona non grata”).

"... EEN EIGEN GELAAT HEBBEN EN EEN EIGEN HART OM DE LEVENSDRIFT VAN HET VOLK TE HUMANISEREN".  Nahuatl-filosofie.

‘Onze kunst situeert zich in de relatie tussen mens en natuur met haar wortels in de gemeenschap.

De artiesten voeden zich met de precolumbiaanse ziel van Midden-Amerika en gebruiken het geweten als criterium om de diepste humane en esthetische waarden uit te drukken.

San José, 9 oktober 1985.

Bronnen/Fuentes:

Persona non grata, Serena & Maya Wuytack

De tunnel van de vrijheid, Frans Wuytack (inleiding door/introducción por Wilfried van Maldeghem)

De terugkeer van de mens, Frans Wuytack (voorwoord door/prefacio de Sabine Van Rysselberghe)

El dolor de Wuytack, Juan C. Flores Zuñiga 1985, Ars Kriterion E-zine

Interview met/entrevista con Frans Wuytack en Leen Van Renterghem, 2020

Correspondentie met/correspondencia con Victor Valembois

Speciale dank aan het Hispanic Reference Team van de Library of Congress (Washington) / Un agradecimiento especial al Hispanic Reference Team de la Biblioteca del Congreso (Washington)