domingo, 7 de junio de 2020

De strijd om het dagelijks brood-La batalla por el pan de cada día


België en Costa Rica tijdens Wereldoorlog 2 deel 10
Sociale en economische problemen in België

De bezetting houdt voor miljoenen Belgen een dagelijkse strijd tegen honger in. De broodnodige import van levensmiddelen is door de Britse zeeblokkade onmogelijk. Daarnaast zijn de aanwezige reserves in mei 1940 geplunderd door de bevolking, opgeëist door Duitse troepen of vernietigd door terugtrekkende geallieerde eenheden. Op 11 juni 1940 wordt het systeem van rantsoenering toegepast. Voortaan staan basisproducten als brood en aardappelen op de bon. Ze mogen niet meer vrij en onbeperkt verkocht worden, maar zijn enkel beschikbaar aan een vastgelegde prijs en in ruil voor de juiste rantsoenzegel. Voor brood is er een maximum van 225 gram per persoon per dag, voor aardappelen is dat 500 gram, gebrande koffie 10 gram, vlees 90 gram en boter 50 gram.  De maximaal toegelaten hoeveelheden zouden met de jaren aangepast worden in negatieve zin. Zegels en voedselkaarten werden bedeeld door de stad. Om de 30 dagen moest men zich persoonlijk aanbieden  op een centraal afhaalpunt. In Antwerpen was dat de Stadsfeestzaal op de Meir. Ook moest men zich inschrijven als vaste klant bij een winkelier naar keuze. Daar kon men mits betaling, alleen de tegenwaarde aan gewicht per afgegeven zegel, het gewenste product bekomen.  De mensen moesten vaak uren aanschuiven in lange rijen aan de winkels. Producten waren niet altijd allemaal aanwezig en dan moest men improviseren. Deze zegels en voedselkaarten waren 5 jaar lang een kostbaar goed. De officiële rantsoenen zijn natuurlijk veel te laag. De Belg zoekt hulp bij liefdadigheidsorganisaties, in creativiteit in eigen tuin en keuken en op de illegale zwarte markt. In de georganiseerde sluikhandel kunnen smokkelaars voor veel geld zowat alles regelen. Daarnaast is er ook een minder georganiseerde zwarte markt : clandestien geslachte varkens, aardappelen ‘op overschot’ … worden er tegen hoge prijzen verhandeld. Er zijn nog twee klassen : zij die voldoende te eten hebben (rijke bourgeoisie, landbouwers, smokkelaars, sommige handelaars) en zij die honger lijden (arbeiders en bedienden).  Ondervoeding en een eenzijdig dieet verzwakken de bevolking. Levensmiddelen worden alsmaar schaarser wat leidt tot prijsstijgingen. In 1944 is het leven acht keer duurder dan in  1939. Er rijden weinig auto’s en meer mensen nemen de fiets. De schaarse treinen, trams en bussen zitten overvol. Reizen wordt tot een minimum beperkt, heel wat mensen blijven thuis. De bezetter stelt een avondklok in en verplicht de verduistering van woningen en voertuigen. Rust en vrede zoekt men in de kerk waar misvieringen heel wat nieuwe gelovigen aantrekken. Het Duitse militaire bestuur voert sociaal-economische hervormingen door.   Er is geen plaats voor sociaal overleg over lonen en arbeidsvoorwaarden. Vakbonden worden vervangen door nieuwe organisaties die amper rekening houden met de noden van de werknemers. Het bezettingsbestuur neemt Belgische fabrieken over en start zelf productielijnen op in dienst van de Duitse oorlogsindustrie.
Mijn familieherinneringen:
- Mijn moeder was 12 jaar toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Zij was de oudste van in totaal 4 kinderen en woonde op de Krijgsbaan te Wijnegem. Met haar fiets ging ze regelmatig op zoek naar een bakkerij waar ze extra brood kon aankopen. Zwaarbeladen kwam ze dan terug gereden en diende ze steeds goed op te letten dat er nergens geen controleurs waren. Soms kon ze eraan ontsnappen door met de fiets ergens een winkel binnen te rijden en zich te verstoppen achter de winkeltoog. Een andere keer stonden de jongere zussen en broer elk op de hoek van een straat op de uitkijk. Maar op 9 april 1943 had een wachtmeester van de Rijkswacht haar toch kunnen tegenhouden. Er werd een proces verbaal opgesteld. De 27 roggebroden die mijn moeder bij haar had en die bedoeld waren om de ganse maand van te eten, werden in beslag genomen. Zodoende was de familie niet alleen het brood maar ook 486 Belgische frank kwijt.  Het gemiddelde weekloon van een geschoolde arbeider bedroeg in die periode zo’n 300 frank. Mijn moeder had deze broden 18 Belgische frank per stuk betaald. De vastgelegde  prijs van een brood was 2,5 Belgische frank. Mijn moeder zorgde er wel altijd voor dat ze de plaats waar ze de broden had aangekocht niet verraadde. De naam van de Rijkswachter die haar had tegengehouden heeft ze haar ganse leven onthouden : Maurice Troupin.
- In de Krijgsbaan hadden enkele buren wat verderop een oventje in hun kelder gemaakt om zelf brood te kunnen bakken. Al wie had geholpen met het uitgraven van de kelder mocht daar van gebruik maken, dus ook mijn grootouders. Om brood te bakken was er echter wel rogge nodig.  Op 16 april 1943 werd mijn grootmoeder tegengehouden door diezelfde Maurice Troupin met 25 kg rogge die opnieuw in beslag werd genomen. Nu is het duidelijk waarom mijn moeder de naam Troupin nooit vergeten is.
- Op 13 juli 1943 werd mijn grootvader dan weer tegengehouden met 30 kg rogge, deze keer door controleur Claes. Het was jammer dat de Belgische instanties zo gretig waren om landgenoten te kunnen betrappen met onwettig vervaardigde of verkregen levensmiddelen niettegenstaande ze goed wisten dat velen honger leden. Toen mijn moeder eens werd tegengehouden door twee Duitse soldaten en haar jongere zussen en broer kwamen aangerend, mocht ze al haar brood wel behouden.  Met de rogge moest men dan eerst nog naar een maalderij gaan om er bloem van te laten maken alvorens men brood kon bakken.
- Elk jaar verslechterde de kwaliteit van het brood. Het brood bevatte meer en meer water en het werd een grijze, vochtige, uiteenvallende, papachtige massa. Mijn moeder vertelde vaak hoe ze met een mes dat plakkerige brood van haar vingers moest afkrabben. Ze heeft daar ook een litteken aan overgehouden.
- Na de oorlog kwam mijn grootmoeder Maurice Troupin tegen aan een bushalte. Ze herkende hem meteen en heeft hem daar de huid vol gescholden.  Vol schaamte verliet de man de bushalte en  is te voet verder gegaan.
Om deze en nog veel andere redenen ben ik heel trots op mijn moeder en familie.
De zwarte markt in de Radijzenstraat te Brussel, 1943/Mercado negro en la calle "Radijzenstraat" en Bruselas, 1943(foto:CegeSoma)
Verkoop van brood op de zwarte markt/Venta de pan en el mercado negro.(foto:CegeSoma)

Controle van de aardappeloogst door agenten, juli 1943 / Control de la cosecha de papa por agentes, julio de 1943 (foto:CegeSoma) 
Vanaf maart 1941 werden alle vrije grasperken in de steden verbouwd tot groententuinen zoals hier in het Jubelpark te Brussel in 1942 / A partir de marzo de 1941, todos los céspedes libres de las ciudades se convirtieron en huertos, como muestra la foto en el Parque del Cincuentenario en Bruselas en 1942. (foto:CegeSoma).
Rantsoeneringskaart / Tarjeta de racionamiento (foto:Stadsarchief Antwerpen,Felixarchief) 
Rantsoeneringszegels/Sellos de racionamiento (foto uit het boek/foto tomada del libro:Adieu Frank, het boeiende verhaal van België en zijn geld)

Bélgica y Costa Rica durante la Segunda Guerra Mundial 10 parte

Problemas sociales y económicos en Bélgica

La ocupación implicó una lucha diaria contra el hambre para millones de belgas. La importación de alimentos que tanto se necesitaban era imposible debido al bloqueo naval británico. Además, las reservas en el lugar fueron saqueadas por la población en mayo de 1940, reclamadas por las tropas alemanas o destruidas por las unidades aliadas en retirada. El 11 de junio de 1940 se aplica el sistema de racionamiento. A partir de esa fecha, los productos básicos como el pan y las papas estarían limitados. Ya no se venderían de forma libre e indefinida,  sino que estarían disponibles a un precio fijo y a cambio del sello de ración correcto. Sólo se podía adquirir pan por un máximo de 225 gramos por persona al día, y en el caso de las papas eran 500 gramos, café tostado 10 gramos, carne 90 gramos y mantequilla 50 gramos. Las cantidades máximas permitidas se ajustaron negativamente a lo largo de los años. Sellos y tarjetas de alimentos fueron distribuidos por la ciudad, cada 30 días, las personas tenían que presentarse personalmente en un punto central de recolección. En Amberes fue el “Stadsfeestzaal” en la calle Meir. También tenían que registrarse como clientes habituales en una tienda de su elección. Allí podrían obtener el producto deseado después del pago, sólo el peso equivalente por sello emitido. La gente a menudo tenía que hacer largas filas durante horas en las tiendas. Los productos no siempre estaban allí y luego había que improvisar. Estos sellos y tarjetas de alimentos fueron preciados durante 5 años. Las raciones oficiales son, por supuesto, demasiado bajas. El belga busca ayuda de organizaciones benéficas, en creatividad en su propio jardín y cocina y en el mercado negro ilegal. En el tráfico ilícito organizado, los contrabandistas conseguían casi cualquier cosa por mucho dinero. Además, también hay un mercado negro menos organizado: los cerdos clandestinos sacrificados, las papas 'excedentes' ... se comercializan a precios altos. Habían dos grupos: los que tenían suficiente para comer (burguesía rica, granjeros, contrabandistas, algunos comerciantes) y los que tenían hambre (trabajadores y sirvientes). La desnutrición y una dieta unilateral debilitaron a la población. La comida fue cada vez más escasa, lo que llevó al aumento de precios. La vida era ocho veces más cara en 1944 que en 1939. Pocos autos en las calles y más personas deciden usar la bicicleta. Los escasos trenes, tranvías y autobuses estaban llenos. Los viajes se mantienen al mínimo, porque muchas personas deciden quedarse en casa. Los alemanes establecieron un toque de queda y exigieron apagar las luces de las viviendas y vehículos por la noche. La gente buscaba descanso y paz en la iglesia donde las masas atrayeron a muchos nuevos creyentes. La administración militar alemana está implementando reformas socioeconómicas. No hubo lugar para la consulta social sobre salarios y condiciones de trabajo. Los sindicatos fueron reemplazados por nuevas organizaciones que apenas tienen en cuenta las necesidades de los trabajadores. La Junta de Ocupación se hace cargo de las fábricas belgas y comienza las líneas de producción para la industria de guerra alemana.

Mis recuerdos familiares

Mi madre tenía 12 años cuando estalló la Segunda Guerra Mundial. Era la mayor de un total de cuatro niños y vivió en la calle “Krijgsbaan” en Wijnegem (Amberes, Bélgica). Con su bicicleta, iba regularmente a buscar una panadería donde comprar pan extra.  Un día regresó muy cargada de la tienda y tuvo que mirar con atención para no encontrarse con ningún  inspector en ninguna parte. A veces pudo escapar de ellos en bicicleta y  esconderse  detrás del mostrador de una tienda. En una ocasión, sus hermanos estaban cada uno en la esquina de una calle en una especie de puesto de observación. Pero el 9 de abril de 1943, un Gendarme ( un policía) la detuvo. Se elaboró ​​un informe oficial. Los 27 panes de centeno que mi madre tenía en su poder, y que estaban destinados a comerse todo un mes, fueron confiscados. Como resultado, la familia perdió no sólo el pan, sino también 486 francos belgas. El salario semanal promedio de un trabajador calificado en ese período era de aproximadamente 300 francos. Mi madre había pagado por estos panes 18 francos belgas cada uno. El precio fijo de un pan era de 2,5 francos. Mi madre siempre se aseguró de no traicionar el lugar donde había comprado el pan. Durante el resto de su vida recordó el nombre del Gendarme que la había detenido: Maurice Troupin.
En la calle “Krijgsbaan”, algunos vecinos hicieron un horno en su sótano para hornear su propio pan. A todos los que ayudaron a quitar la arena en el sótano se le permitió usar el horno, incluidos mis abuelos. Sin embargo,  esto acarrió una nueva situación, se necesitaba centeno para hornear pan. El 16 de abril de 1943, mi abuela fue detenida por el mismo Maurice Troupin con 25 kg de centeno que fue incautado nuevamente. Ahora se entiende porque mi madre nunca olvidó el apellido Troupin.
Y nuevamente el 13 de julio de 1943, mi abuelo fue detenido con 30 kg de centeno, esta vez por el inspector Claes. Fue una pena que las autoridades belgas estuvieran tan ansiosas por atrapar a sus compatriotas con alimentos fabricados ilegalmente, a pesar de que muchos de ellos sabían que sus similares estaban muriendo de hambre. En otra ocasión mi madre fue detenida por dos soldados alemanes, y al ver éstos como sus hermanos pequeños corrieron hacia ella para tratar de ayudarla, se les permitió quedarse con todo el pan. Ya con el centeno había que ir a un molino para hacer la harina y hornear pan.
Todos los años la calidad del pan se deterioraba. El pan contenía más y más agua, y se convirtió en una masa gris, húmeda, desintegradora y porosa. Mi madre a menudo me decía que era cómo raspar pan pegajoso de sus dedos con un cuchillo. Ella también tenía una cicatriz por eso.
Después de la guerra, mi abuela se encontró con Maurice Troupin en una parada de autobús. Ella lo reconoció de inmediato y lo regañó allí. Lleno de vergüenza, el hombre salió de la parada de autobús y continuó a pie.
Por ésta y muchas razones más, estoy muy orgulloso de mi madre y mi familia.
                                                                                                                                    
El invierno de 1941-1942 fue excepcionalmente duro. Desde la Navidad de 1941 hasta el 13 de marzo de 1942 hizo muchísimo frío sin interrupción . La temperatura bajó a –18 ° C. Afortunadamente hubo "Winterhulp" (Ayuda de Invierno) con distribución gratuita de sopa / De winter van 1941-1942 was uitzonderlijk zwaar. Van kerstmis 1941 tot en met 13 maart 1942 vroor het zonder onderbreking. De temperatuur daalde tot –18 °C. Gelukkig was er Winterhulp met gratis soepbedeling. (Foto:CegeSoma)
                            
Afortunadamente, también hubo tiempo para la diversión de invierno, Amberes 1941 / Er was gelukkig ook nog wat tijd voor winterpret, Antwerpen 1941 (foto:Kazerne Dossin-Coll. Spinat-Toledano)
Amberes 1941/Antwerpen 1941 (foto:www.antwerpen.herdenkt.be)
En el otoño de 1942, 40,000 toneladas de arenque ( pescado) fueron traídas a la costa belga. Hasta finales de 1943, todos en Bélgica podían comer arenque / In de herfst van 1942 werd er 40.000 ton haring bovengehaald aan de Belgische kust. Tot eind 1943 kon iedereen in België haring eten (foto:de krant van Blankenberge).

Bronnen/Fuentes/Sources:
De Tweede Wereldoorlog : Bezet België, Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis
België in de Tweede Wereldoorlog, deel 2 : een bezet land, Herwig Jacquemyns
Zo was onze oorlog, Pieter Serrien

No hay comentarios.:

Publicar un comentario