domingo, 14 de junio de 2020

De zwarte lijst en de gevolgen- La lista negra y sus consecuencias

België en Costa Rica tijdens Wereldoorlog 2 deel 12
Over zwarte lijsten en andere
Transportlijsten
Vanuit de Kazerne Dossin te Mechelen (België, provincie Antwerpen) vertrokken de treinen met Joodse mensen naar Auschwitz-Birkenau. In totaal zouden ruim 25.000 Joden van hieruit gedeporteerd worden. Over de Joodse Eva Fastag (nu 103 jaar oud), die verplicht werd de transportlijsten op te stellen, werd onlangs een boek gepubliceerd. Als tweejarige vluchtte ze met haar ouders uit Polen en belandde in 1919 illegaal in Antwerpen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte ze bij een verzekeraar in Brussel maar op de terugweg naar huis, op 22 juli 1942, werd ze in het Centraal Station van Antwerpen gearresteerd en naar de Kazerne Dossin gebracht.  Daar ze goed kon typen (ze was naar de handelsschool geweest) mocht ze daar de lijsten opstellen van de gearresteerde joden. Op een dag stonden voor haar typemachine haar eigen ouders en broers. Ze wist niet wat hen te wachten stond. Zij wisten het evenmin.  
Eva Fastag, april 1941 (Foto:Pieter Serrien)
Bevolkingsregisters en personeelslijsten
Direct na de inval in België werd er een oproep gedaan om in Duitsland te gaan werken. In België zaten een half miljoen mensen zonder werk, terwijl er in Duitsland volop werk was in de oorlogsindustrie. Verleid door hogere lonen, Duitse propaganda of uit ideologische overtuiging kozen 135.000 Belgen voor de vrijwillige arbeidsdienst in Duitsland. Op 6 oktober 1942 werd de verplichte tewerkstelling in Duitsland ingevoerd. Wie een oproepingsbrief kreeg, moest zich aanmelden bij een Duits aanwervingsbureau. Om potentiële verplicht tewerkgestelden te selecteren werden in een eerste fase de bevolkingsregisters geraadpleegd.  Administratieve commando’s reisden de gemeentehuizen af.  Het kwam al eens voor dat bevolkingsregisters “verloren” waren gegaan. Een andere recruteringsmethode was het bezoeken van bedrijven om de personeelslijsten uit te pluizen. De meeste werkgevers hadden deze lijsten vervalst en werden vaak verplicht om werknemers te ontslaan teneinde ze vrij te kunnen maken voor de arbeidsverplichting. Vanaf september 1943 zag men af van individuele oproepingen en ging men over tot collectieve oproepingen, namelijk iedereen die in een bepaald jaar geboren was. Ook deze nieuwe methode leverde weinig resultaat op. Duizenden jongeren weigerden gevolg te geven aan de oproepingsbevelen en vluchtten naar het platteland, verborgen zich bij vrienden en landbouwers of hielden zich schuil in de Ardennen waar de meesten in het verzet terechtkwamen. Met speciale treinen werden de verplicht tewerkgestelden naar Duitsland vervoerd. Bij aankomst moest vaak nog 1 tot 2 dagen verder gereisd worden naar de stad van bestemming. Aan de grote verzamelplaats werden ze opgewacht en gebracht naar de zogenaamde “Gemeinschaftslagers” (barakkenkampen) die zich dicht bij de fabriek bevonden.  Van 1 november 1942 tot 31 juli 1944 werden er bijna 190.000 Belgen verplicht tewerkgesteld in Duitsland. Ongeveer 80 % belandde in de Duitse oorlogsindustrie.
Zwarte lijst
Toen Costa Rica vanaf december 1941 in oorlog was met Japan, Duitsland en Italië, werden er allerhande maatregelen genomen om te vermijden dat er nog handel zou gedreven worden met, of kapitaal zou versluisd worden naar, deze drie landen.  Volgens de Verenigde Staten werd ongeveer 40 procent van de Costa Ricaanse koffie industrie gecontroleerd door Duitsers.  Er werden lijsten opgesteld van individuen of bedrijven die een gevaar zouden kunnen vormen voor de nationale en internationale veiligheid, ontworpen door Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en de Costa Ricaanse regering. Hierop stonden onder andere de vijf grootste Duitse bedrijven in Costa Rica : Niehaus (suiker), Steinvorth (allerlei importproducten), Peters (koffie), Von Schroeter (koffie) en Hübbe (koffie). Dit was de zogehete zwarte lijst. Volgens de Verenigde Staten bevatte deze lijst in juni 1944  ongeveer 246 firma’s of personen, niet alleen Duitse, maar ook Italiaanse, Japanse en zelfs Spaanse. Een andere beslissing die president Calderón Guardia nam, was het verbieden van de Costa Ricaanse nazi-partij. De regering vervolgde haar leden en de meesten werden later overgebracht naar een concentratiekamp dat medio 1942 gelegen was naast de toenmalige internationale luchthaven La Sabana, het huidige nationale stadion.    Ook de “Club Aleman” werd gesloten en omgevormd tot een concentratiekamp. Velen belandden in concentratiekampen in de Verenigde Staten en sommigen werden terug naar Europa gestuurd  in een uitwisseling van gevangenen tussen Washington en Berlijn. De Costa Ricaanse regering plaatste alle eigendommen van de gearresteerden onder de “Junta de Custodia de la Propiedad Enemiga”. Alleen de 6.000 Duitsers in Costa Rica bezaten al eigendommen voor een waarde van 23 miljoen dollar. De beheerders van de regering verwaarloosden deze eigendommen, brachten ze in de schulden en sommigen verkochten of veilden ze voor belachelijke prijzen, waarbij mensen die in contact stonden met de regering er gebruik van maakten. Ook het kapitaal op de banken van de gearresteerden werd geblokkeerd. Het Duitse liquide kapitaal in Costa Rica bedroeg in 1940 ongeveer 28 miljoen colon. Hierop werd een jaarlijkse belasting van 18% geheven en bovendien werd het met hoge snelheid gedevalueerd. Begin 1944 had het 40% van de waarde verloren en in 1945 werd het  volledig geannuleerd. Eens op de zwarte lijst was het moeilijk om er terug van verwijderd te worden. First Lady Yvonne Clays was goed bevriend met Sumner Welles, een belangrijke adviseur voor het buitenlands beleid van president Roosevelt, en ze trok dan ook naar Washington om te proberen personen van de zwarte lijst te halen. Ze probeerde hem te overtuigen dat bepaalde betrokkenen al jaren in Costa Rica woonden en geen enkele band hadden met Nazi- Duitsland. Zo konden verscheidene personen van de zwarte lijst verwijderd worden. Onder andere Carlos Federspiel, oprichter van boekhandel Librería Universal.  Emil Span, een schilder, geboren in Duitsland, maar sinds 1906 in Costa Rica en beroemd vanwege zijn landschappen en schilderijen van orchideeën. Desondanks was Yvonne Clays niet geliefd bij de families van Duitse afkomst in Costa Rica. Velen dachten immers dat ze naar Washington was gegaan om personen op de zwarte lijst te zetten in plaats van om er van te verwijderen. En toch had het allemaal anders kunnen verlopen. Na zijn gesprek met president Roosevelt in Washington in 1940 wist president Rafael Ángel Calderón Guardia al dat dit zou kunnen gebeuren. Hij had veel vrienden onder de Duitse kolonie in Costa Rica en hij had de mogelijke scenario’s dan ook aan hen medegedeeld. Om blokkering van kapitaal of  inbeslagname van eigendommen te vermijden, had de president toen al voorgesteld om alle bezittingen  op naam te laten zetten van hun Costa Ricaanse partner of familieleden. Velen sloegen deze gouden raad in de wind, meestal omdat ze dachten dat Duitsland de oorlog zou winnen. Daarna was het te laat en keerde de Duitse kolonie zich tegen president Calderón. Het zouden bijna allemaal aanhangers worden van de toekomstige president José Figueres Ferrer. 
Club Alemán (Foto:Archivo Histórico del Archivo Nacional)

Mijn familieherinneringen

In april 1941 ging mijn grootvader als vrijwilliger werken in Duitsland. De enigste reden hiervoor was het feit dat het door de rantsoenering onmogelijk was om een gezin met 4 kinderen van voldoende voedsel te voorzien.  Hij vertrok met de trein vanuit het Centraal Station van Antwerpen en werd door zijn gezin uitgewuifd. Na een tocht van ongeveer 11 uur kwam hij aan in Leipzig. Mijn grootvader zal zeker onder de indruk geweest zijn van het grote station. Van daaruit was het nog zo’n 20 kilometer naar zijn toekomstige woonplaats : Gemeinschaftslager DA, Leipzigerstrasse 62, Zwenkau. Het is niet geweten in welk bedrijf mijn grootvader gewerkt heeft. In de buurt van Leipzig bevonden zich onder andere de ERLA-fabriek, een vliegtuigfabrikant en de “Mitteldeutsche Motorenwerke”. Ongeveer 80 % van de Belgische tewerkgestelden belandden in de Duitse oorlogsindustrie, 8 % werd in openbare diensten tewerkgesteld, 6 % bij de civiele diensten van het Duitse leger, 3 % ging aan de slag bij particulieren en 3 % in de bouwsector. Wat wel vaststaat is dat mijn grootvader niet werkzaam was in de oorlogsindustrie.  Hij sprak 4 talen (Nederlands, Frans, Engels en Duits) en werkte als tolk, vermoedelijk ergens in een Rechtbank. Ik hoorde mijn moeder immers vaak vertellen hoe hij altijd alles vertaalde op een manier die gunstig was voor de beklaagde. Velen werden dan ook vrijgesproken. Zij waren mijn grootvader uiteraard heel dankbaar en vroegen wat ze konden doen voor hem. Hij antwoordde dan altijd : “Als je in Antwerpen komt, ga dan eens wat eten brengen naar mijn familie”. Maar daar hebben ze nooit iemand gezien. Af en toe kwam mijn grootvader eens naar huis met verlof. In totaal heeft hij zo’n 2 jaar in Duitsland gewerkt.
In de zomer van 1941 werd voor het eerst een reis georganiseerd voor onder andere de kinderen van de Belgische arbeiders die in Duitsland werkten. Het was een reis van 4 weken voor 10 tot 14 jarige kinderen. Mijn moeder (13 jaar) en mijn meter (12 jaar) kwamen in aanmerking. Zij vertrokken om dezelfde reden als hun vader, namelijk het gebrek aan voedsel. Ook hoopten ze door op reis te gaan naar Duitsland hun vader te kunnen ontmoeten. Ook zij vertrokken vanuit het Centraal Station te Antwerpen en werden uitgewuifd door moeder, jongere broer en zus. Na een treinrit van ongeveer 13 uur arriveerden ze in het station van Stuttgart. Van daaruit was het nog zo’n 40 kilometer naar hun eindbestemming : Möttlingen, een deelgemeente van Bad Liebenzell, met een oppervlakte van amper 3 vierkante kilometer en een inwonersaantal van 566. Mijn meter kwam in het gezin terecht van August Stanger, een beenhouwer. Daar hielp ze wat in het huishouden en speelde ze piano samen met een dochter van het gezin. Mijn moeder had minder geluk. Ze kwam in het gezin terecht van Albert Stanger (broer van August), een boerenfamilie. Daar moest ze mee helpen op het land. Dit kwam zeer gelegen voor de Duitse boeren die tijdens de oorlogsjaren een nijpend tekort hadden aan arbeidskrachten. Het werken op het land viel mijn moeder wel zwaar en op een dag was ze het zo beu dat ze naar haar zus liep. Ze wou ook op de piano spelen. Het gastgezin had haar de hele tijd gezocht en was heel kwaad. Elke zondag gingen de families Stanger naar de mis in de Sint-Peter en Pauluskerk te Weil der Stadt, zo’n 6 kilometer van Möttlingen. Daar zagen mijn moeder en meter mekaar en konden ze  de hele zondag van elkaars gezelschap genieten. Af en toe stuurde hun vader hen wat geld op. Ze stuurden postkaarten naar elkaar en bleven zo op de hoogte, maar hun vader hebben ze in die maand nooit gezien. Dat was ook moeilijk want Leipzig en Möttlingen waren zo’n 500 kilometer van mekaar verwijderd. Op 15 september 1941 arriveerden ze om 16u opnieuw in het Centraal Station van Antwerpen, blij om terug thuis te zijn.

Möttlingen vanuit de lucht/Möttlingen desde el cielo 
De familie/la familia Albert Stanger 
Mijn moeder en meter met enkele leden van de familie August Stanger/Mi madre y mi madrina con algunos miembros de la familia August Stanger. 
Het treinstation van Leipzig/La estación de tren de Leipzig


Bélgica y Costa Rica durante la Segunda Guerra Mundial 12 parte
Sobre las listas negras y otras
Listas de transporte
Desde la base Dossin  (“Kazerne Dossin” ) en Malinas Bélgica, provincia de Amberes los trenes con judíos partieron hacia Auschwitz-Birkenau. En total, más de 25,000 judíos serían deportados desde aquí. Recientemente se publicó un libro sobre la judía Eva Fastag (ahora de 103 años), que se vió obligada a elaborar las listas de transporte. Cuando tenía dos años huyó con sus padres de Polonia y terminó ilegalmente en Amberes en 1919. Durante la Segunda Guerra Mundial trabajó para una aseguradora en Bruselas, pero en el camino de regreso a casa, el 22 de julio de 1942, fue arrestada en la estación central de Amberes y llevada a “Kazerne Dossin”. Como era buena escribiendo (había estado en la escuela de comercio) se le permitió elaborar las listas de los judíos arrestados allí. Un día sus propios padres y hermanos se pararon ante su máquina de escribir para ser anotados en la lista. Ella no sabía lo que les esperaba. Tampoco ellos lo sabían.
                                     Eva Fastag (Foto:Pieter Serrien)
Registros de población y listas de personal.
Inmediatamente después de la invasión en Bélgica, se hizo un llamamiento para trabajar en Alemania. Medio millón de personas estaban desempleadas en Bélgica, mientras que en Alemania había mucho trabajo en la industria de la guerra. Seducidos por salarios más altos, propaganda alemana o por convicción ideológica, 135,000 belgas eligieron el servicio de trabajo voluntario en Alemania. El 6 de octubre de 1942, se introdujo el empleo obligatorio en Alemania. Cualquier persona que recibía una carta de convocatoria tenía que registrarse en una agencia de contratación alemana. Para seleccionar posibles trabajadores obligatorios, los registros de población fueron consultados en una primera fase. Los comandos administrativos recorrieron los ayuntamientos. A veces sucedió que los registros de población se "perdían". Otro método de reclutamiento era visitar compañías para clasificar las listas de personal. La mayoría de los empleadores habían falsificado estas listas y a menudo se les exigía despedir a los trabajadores para liberarlos de la obligación de empleo. A partir de setiembre de 1943, se abandonaron las convocatorias individuales y se iniciaron convocatorias colectivas, es decir, todos los nacidos en un año determinado. Este nuevo método también arrojó pocos resultados. Miles de jóvenes se negaron a seguir la convocatoria y huyeron al campo, escondiéndose con amigos y granjeros, o en la región de las Ardenas, donde la mayoría de ellos entraron en la resistencia. Estos trabajadores obligados fueron transportados a Alemania en trenes especiales. Después de su llegada en tren, algunos viajes eran aún más largos de 1 a 2 días dependiendo la ciudad de destino. Fueron recibidos en el gran punto de reunión y llevados a los llamados "Gemeinschaftslagers" (campamentos de barracas), que estaban ubicados cerca de la fábrica donde tendrían que trabajar. Desde el 1 de noviembre de 1942 hasta el 31 de julio de 1944, casi 190,000 belgas se vieron obligados a trabajar en Alemania. Alrededor del 80% terminó en la industria de guerra alemana.
Lista negra
En diciembre de 1941 cuando Costa Rica entró en estado de guerra contra Japón, Alemania e Italia,  se procedió a tomar medidas para evitar el comercio o el capital que se canalizaba a estos tres países. Según los Estados Unidos, alrededor del 40 por ciento de la industria cafetalera costarricense estaba controlada por alemanes. Gran Bretaña, Estados Unidos y el gobierno costarricense prepararon listas de personas o empresas que podrían representar una amenaza para la seguridad nacional e internacional. Incluyeron las cinco empresas alemanas más grandes de Costa Rica: Niehaus (azúcar), Steinvorth (todo tipo de productos importados), Peters (café), Von Schroeter (café) y Hübbe (café). Esta fue la llamada lista negra. Según los Estados Unidos, en junio de 1944, esta lista incluía aproximadamente 246 empresas o individuos, no sólo alemanes, sino también italianos, japoneses e incluso españoles. Otra de las decisiones que tomó el presidente Calderón Guardia fue prohibir el Partido Nazi Costarricense. El gobierno realizó la persecución de sus miembros y la mayoría fueron posteriormente retirados a un campo de concentración que funcionó a mediados de 1942 contiguo al entonces Aeropuerto Internacional de La Sabana, hoy el Estadio Nacional. El "Club Alemán" también se cerró y se convirtió en un campo de concentración. Muchos terminaron en campos de concentración en los Estados Unidos, y algunos fueron enviados de regreso a Europa en un intercambio de prisioneros entre Washington y Berlín. El gobierno tico puso todas las propiedades de los arrestados bajo la "Junta de Custodia de Bienes Extranjeros". Los 6,000 alemanes en Costa Rica solo poseían propiedades por valor de 23 millones de dólares. Los custodios del gobierno descuidaron muchas de estas propiedades, las endeudaron, y algunas las vendieron o subastaron por precios ridículos a la  gente que tenía algún contacto con el  gobierno. Las cuentas de los arrestados también fueron congeladas. El capital líquido alemán en Costa Rica en 1940 ascendía a aproximadamente 28 millones de colones. Los fondos bloqueados estaban gravados con un impuesto anual del 18% y además se devaluaban a gran velocidad. Para comienzos de 1944, habían perdido el 40% del valor y en 1945 se anularon por completo. Una vez en la lista negra, era difícil salir de ella. La ex-primera dama, doña Yvonne Clays, fue buena amiga de Sumner Welles, una asesora clave de política exterior del presidente Roosevelt, doña Ivonne fue a Washington para tratar de sacar a algunas personas de la lista negra. Ella trató de convencerlos de que ciertas personas involucradas habían vivido en Costa Rica durante años y no tenían ningún vínculo con la Alemania nazi. De este modo, varias personas pudieron ser eliminadas de la lista negra. Entre otros, Carlos Federspiel, fundador de la Librería Universal. Emil Span, pintor, nacido en Alemania, pero desde 1906 en Costa Rica y famoso por sus paisajes y sus cuadros de orquídeas. A pesar de esto, las familias de ascendencia alemana en Costa Rica no apreciaban a Yvonne Clays. Después de todo, muchos pensaron que había ido a Washington para poner en la lista negra a las personas en lugar de eliminarlas. Y sin embargo, todo pudo haber sido diferente. Después de hablar con el presidente Roosevelt en Washington en 1940, el presidente Rafael Ángel Calderón Guardia ya sabía que esto podría suceder. Tenía muchos amigos entre la colonia alemana en Costa Rica y, por lo tanto, les había comunicado los posibles escenarios. Para evitar que se les congelara su capital o confiscara propiedades, el presidente ya había propuesto que todas las propiedades se registraran a nombre de su socio o familiar costarricense. Muchos ignoraron este consejo dorado, principalmente porque pensaron que Alemania ganaría la guerra. Después de eso, ya era demasiado tarde y la colonia alemana se volvió contra el presidente Calderón. Casi todos se convertirían en partidarios del futuro presidente José Figueres Ferrer.
Librería Lehmann 1920 (Foto:Manuel Gómez Miralles) 

 Mis recuerdos familiares

En abril de 1941, mi abuelo se ofreció para trabajar en Alemania. La única razón de esto fue el hecho de que el racionamiento hacía imposible proporcionar a una familia con 4 niños suficiente comida. Viajó en tren desde la estación central de Amberes y fue despedido por toda su familia. Después de un viaje de aproximadamente 11 horas, llegó a Leipzig. Supongo que mi abuelo debió quedarse impresionado por la gran estación. Desde allí faltaban recorrer aún 20 kilómetros más hasta su futuro hogar: Gemeinschaftslager DA, Leipzigerstrasse 62, Zwenkau. Nunca supimos en qué compañía trabajaba mi abuelo. Cerca de Leipzig estaban la fábrica ERLA, una compañía fabricante de aviones y otra firma llamada "Mitteldeutsche Motorenwerke". Alrededor del 80% de los trabajadores belgas terminaron en la industria de guerra alemana, el 8% fueron empleados en los servicios públicos, el 6% en los servicios civiles del ejército alemán, el 3% fueron a particulares y el 3% en el sector de la construcción. Lo que es seguro es que mi abuelo no trabajó en la industria de la guerra. Hablaba 4 idiomas (neerlandés, francés, inglés y alemán) y trabajó como intérprete, probablemente en algún lugar de un tribunal de justicia. Después de todo, a menudo escuché a mi madre decir cómo él siempre traducía todo de una manera que fuera favorable para el acusado, muchos fueron por lo tanto absueltos. Por supuesto, estaban muy agradecidos con mi abuelo y le preguntaron qué podían hacer por él. Él siempre respondía: "Cuando vengas a Amberes, trae algo de comida a mi familia". Pero nunca llegó nadie a la casa de mis abuelos. De vez en cuando mi abuelo volvía a casa con permiso. En total trabajó durante unos 2 años en Alemania.
En el verano de 1941, se organizó un viaje por primera vez para los hijos de los trabajadores belgas en Alemania. Fue un viaje de 4 semanas para niños de 10 a 14 años. Mi madre entonces de 13 años y mi madrina de 12 años fueron elegibles. Se fueron por la misma razón que su padre, a saber, la falta de comida. También esperaban viajar a Alemania para encontrarse con mi abuelo. Como él salieron de la estación central de Amberes y fueron despedidos por su madre, hermano y hermana menor. Después de un viaje en tren de aproximadamente 13 horas, llegaron a la estación de Stuttgart. Desde allí, recorrieron unos 40 kilómetros hasta su destino final: Möttlingen, un distrito de Bad Liebenzell, con un área de sólo 3 kilómetros cuadrados y una población de 566. Mi madrina fue acogida por la familia de August Stanger, de profesión carnicero. Allí ayudó en los oficios del hogar y tocó el piano con una hija de la familia. Mi madre fue menos afortunada. Ella terminó en la casa de la familia de Albert Stanger (hermano de August), una familia de agricultores. Tenía que ayudar a trabajar la tierra. Esto fue particularmente beneficioso para los agricultores alemanes que tuvieron una grave escasez de mano de obra durante los años de guerra. Mi madre estuvo trabajando la tierra y un día muy  cansada  de hacer lo mismo se fue a buscar a su hermana,  ella también quería tocar el piano. La familia Stanger estuvo buscando a mi madre y estuvo muy enojada por su ausencia.
Todos los domingos las familias Stanger iban a misa a la iglesia de San Pedro y San Pablo en Weil der Stadt, a unos 6 kilómetros de Möttlingen. Allí mi madre y mi madrina se reunieron y pudieron disfrutar de la compañía mutua todo el domingo. De vez en cuando su padre les enviaba algo de dinero, y se intercambiaban correspondencia (postales) para mantenerse al día, nunca vieron a su padre durante ese mes. Eso también fue difícil porque Leipzig y Möttlingen estaban a unos 500 kilómetros de distancia. El 15 de setiembre de 1941, mi madre y mi madrina llegaron a la Estación Central de Amberes nuevamente a las 4 pm, felices de estar de vuelta en casa.
Mi madre y mi madrina con algunos miembros de la familia August Stanger/Mijn moeder en meter met enkele leden van de familie August Stanger 
Iglesia de Weil der Stadt/Kerk van Weil der Stadt
Universidad de Leipzig/Universiteit van Leipzig

Bronnen/Fuentes:
De Tweede Wereldoorlog Bezet België, Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis
België in de Tweede Wereldoorlog : een bezet land, Herwig Jacquemyns
De verplichte tewerkstelling in Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog, Jasper Geryl
De “Kinderlandverschickung” in Duitsland en België (1940-1945), Leen Schmücker
De laatste getuige: Eva Fastag, Pieter Serrien
Eva Fastag, de joodse typiste van kazerne Dossin, Annick De Wit, Gazet van Antwerpen 02/05/2020
Los archivos de la junta de custodia de Costa Rica durante la Segunda Guerra Mundial, Margarita Torres Hernandez, Gertrud Peters Solorzano
Biografías y redes en el comercio del café entre Alemania y América Central, Christiane Berth
Expropiaciones en América Central http://www.forosegundaguerra.com
Latin America during World War II, Thomas M. Leonard & John. F.Bratzel
Expolios, deportaciones e internamientos:el destino de los Alemanes durante la Sdegunda Guerra Mundial, Luis Fernando Molina Londoño
Prisionera de guerra, Eddy Kühl
La Yvonne Clays que yo conocí, Victor Valembois
El otro Calderón Guardia, Guillermo Villegas Hoffmeister

No hay comentarios.:

Publicar un comentario